Een voorbeeld van gereformeerd bijbellezen
Ik wil het in deze Kroniek hebben over onze manier van bijbellezen. Dat doe ik niet voor de eerste keer, al meerdere malen heb ik daar iets over gezegd. Maar waarom dan nu opnieuw? Omdat naar mijn idee dit het grote vraagstuk is in onze tijd: hoe lees je de Bijbel?
En het is niet verwonderlijk dat deze vraag vandaag zo rondzingt onder gelovigen. Waarom? Nou, ga maar eens met de ogen van deze tijd in de Bijbel lezen. De reacties van willekeurige lezers zijn niet mals. Iemand als Maarten van Rossum vindt het Oude Testament maar bloedig en het volk Israël een bloeddorstig volkje. En je hoort de stemmen al opgaan: ‘Spreken wij tegenwoordig niet van genocide’? En wat te denken wanneer iemand van de dierenbescherming of Greenpeace in de Bijbel gaat lezen? Hoe zal het overkomen wanneer hij of zij daarin leest dat zo veel dieren de dood vinden om aan God te offeren? Is dat geen dierenleed? Om maar te zwijgen van het feit dat God, bij de verbondssluiting met Abram, de opdracht geeft om dieren doormidden te snijden om er vervolgens zelf middendoor te gaan. Is dit geen dierenmishandeling? En het is niet moeilijk om te raden welke reacties het oproept, wanneer je in de wetten van Mozes leest dat iemand met een lichamelijk gebrek niet als priester tot God mag naderen. Is dit geen discriminatie? Datzelfde geldt voor wat je bij Mozes leest over de waarde van een mensenleven. Voor het afkopen van de gelofte geldt voor een man het bedrag van vijftig sjekel en voor een vrouw dertig. Is dat geen achterstelling van de vrouw?
Kortsluiting
Al deze voorbeelden laten zien dat er zomaar een kortsluiting ontstaat als je vanuit onze tijd de Bijbel gaat lezen. Dat kan daarom dan ook niet zomaar. Voordat je de Bijbel gaat lezen, moet je eerst nadenken over de vraag: Hoe ga ik dat doen? Welke leesregels gebruik ik? En die vragen dringen te meer omdat wij ervan uitgaan dat de Bijbel Gods Woord is. Maar wat betekent dat voor de manier waarop je de Bijbel leest?
In eerdere artikelen heb ik in dezen drie dingen onderscheiden: in de eerste plaats binden wij ons aan wat er in de tekst geschreven staat, in de tweede plaats rekenen we met het geheel van de Bijbel en in de derde plaats lezen we de Bijbel aan de hand van wat de apostelen als bindend hebben verklaard en wat ze hebben ontbonden.1
Huidige discussie
Hoe lees je de Bijbel? Die vraag is ook in het geding in de huidige discussie over ‘M/V en ambt’. Ten behoeve van deze discussie wil ik in deze Kroniek een nadere uitwerking geven van wat ik ‘de priesterlijke lijn’ heb genoemd. Ik wil dat doen door hierbij ook expliciet de regels voor het lezen van de Bijbel te betrekken. Ik hoop te laten zien dat in de discussie over ‘M/V en ambt’ veel meer speelt dan dat je van mening verschilt over een concreet onderwerp en hoe je dat vanuit de Schrift moet zien. Het gaat om de vraag: lezen we de Bijbel nog wel op dezelfde manier? Daarmee bedoel ik: op de gereformeerde manier. In eerdere artikelen heb ik erop gewezen dat onze gereformeerde uitgangspunten en leesregels die daarop gebaseerd zijn, bescherming bieden om Gods Woord als norm te bewaren.2
Recht doen aan de tekst
Het eerste gereformeerde uitgangspunt is eigenlijk heel simpel en duidelijk. Wij geloven dat de Bijbel het Woord van God is. Om met NGB artikel 3 te spreken, waar 2 Petrus wordt aangehaald: ‘De Bijbel is niet voortgekomen uit de wil van een mens, maar mensen hebben, door de Heilige Geest gedreven, van Godswege gesproken.’ God heeft ervoor gezorgd dat zijn Woord voor ons op schrift is gesteld. Dat betekent dat voor ieder die kan lezen, Gods Woord beschikbaar is. Het feit dat het op schrift gesteld is, heeft echter als keerzijde dat de tekst los is komen te staan van de auteur en de situatie. We kunnen bijvoorbeeld geen navraag meer doen bij Paulus over zijn precieze bedoeling of over de specifieke situatie van toen. We moeten het doen met datgene wat door hem is opgeschreven. Dit heeft niets met biblicisme te maken (of met een boekgeloof), maar met het simpele feit dat je recht doet aan datgene wat er staat. Zo doe je dat bij elke geschreven tekst, maar des te meer bij een tekst waarvan we belijden dat het Gods Woord is. Wanneer in de tekst niets gezegd wordt over de bedoeling van de auteur of over de toenmalige situatie, mogen we daar geen doorslaggevende argumenten aan ontlenen voor je uitleg. Als de tekst er niets over zegt, moeten we de conclusie trekken dat het voor ons blijkbaar niet van belang is om dit te weten. Was dat wel het geval geweest, dan zou onze almachtige en alwetende God het ons immers wel geopenbaard hebben.
Concreet betekent dit dat we aangewezen zijn op de tekst van de Bijbel zoals die zich aandient. We zullen aan die tekst recht moeten doen. Maar wat betekent dat? Allereerst dat we nauwkeurig kijken: wat staat er?, wat wordt er gezegd? Moeilijker gezegd: wat is de propositionele inhoud van de tekst?
Toegepast op de zogenaamde ‘zwijgteksten’, constateer je dat Paulus hier een duidelijk voorschrift geeft waarbij hij de vrouw verbiedt om op een specifiek punt het woord te voeren. Er wordt gesproken over ‘onderwijs geven’ en ‘gezag voeren’ (1 Tim. 2) en over ‘ondergeschikt blijven’ (1 Kor. 14).
Recht doen aan het tekstverband
Maar daarmee zijn we er nog niet. Woorden staan altijd in een breder verband. En recht doen aan de tekst houdt daarom ook in dat je de tekst in zijn directe verband leest. Dan wordt duidelijk in wat voor kader je deze woorden moet opvatten en wat, zeg maar, de grenzen zijn van datgene waarop de tekst precies doelt. En wanneer je dat doet bij de ‘zwijgteksten’, dan blijkt uit 1 Korintiërs 14 dat de woorden gesproken worden in het verband van de eredienst. Weliswaar ging het er toen in Korinte heel anders aan toe dan bij ons, maar dat laat onverlet dat Paulus een duidelijk voorschrift geeft in het kader van de publieke samenkomst. Vervolgens blijkt 1 Timoteüs 2 in het directe verband te staan van Paulus’ voorschriften ten aanzien van de opzieners en de diakenen (1 Tim. 3).3 Datgene wat hij aan de vrouw verbiedt, is een vereiste voor een opziener (en niet voor een diaken): hij moet bekwaam zijn om te onderwijzen (1 Tim. 3:2; vgl. ook Titus 1:9).
Van de delen naar het geheel
Met deze gegevens ga je dan vervolgens naar het geheel van de Bijbel. Ook dat is een belangrijke leesregel binnen de gereformeerde hermeneutiek, zoals Greijdanus aangeeft, dat je de Schrift uitlegt ‘zoals zij zich in haar geheel en naar haar afzonderlijke delen geeft’.4 Waarom is dit voor ons gereformeerden belangrijk? Het heeft ermee te maken dat we zeggen dat de Schrift een eenheid vormt. Deze eenheid vindt zijn grond in het feit dat God de eigenlijke auteur van de Bijbel is en betekent dat er geen tegenspraak kan zijn. Immers, anders zou God zichzelf tegenspreken. Dat is ons gereformeerde uitgangspunt. God die zichzelf tegenspreekt, betekent namelijk een ondermijning van de Bijbel als Gods Woord.
Concreet wil dit zeggen dat ik datgene wat ik lees in de ‘zwijgteksten’, bekijk in het geheel van de Bijbel. Is wat Paulus zegt in lijn met wat er verder in de Bijbel staat? Ervan uitgaande dat de Bijbel een eenheid vormt, hoe passen deze teksten in het geheel van de Bijbel?
Priesters
De ‘zwijgteksten’ staan in het verband van de eredienst, zo hebben we gezien, en er wordt gesproken over ‘onderwijzen’ en ‘gezag voeren’ (de keerzijde daarvan is: ‘ondergeschikt blijven’). Wanneer ik met dit in mijn achterhoofd naar het geheel van de Bijbel ga, kom ik uit bij de priesters in het Oude Testament. Waarom? Omdat je deze drie dingen uit de ‘zwijgteksten’ ook bij hen tegenkomt: eredienst, onderwijs, gezag voeren.
De priesters hadden een bijzondere taak in de eredienst van Israël, namelijk de dienst van de verzoening. Ze offerden dieren op het altaar in de tabernakel en later de tempel. De hogepriester ging één keer per jaar, op de Grote Verzoendag, naar het heilige der heiligen om verzoening te doen voor het volk. Daarbij hadden de priesters ook de taak om het volk van God in het publiek te onderwijzen in de wetten van Mozes (Lev. 10:11). Bij de profeet Maleachi vind je dit expliciet verwoord: ‘Voorzeker, de lippen van een priester moeten kennis bewaren, uit zijn mond moet men onderwijs in de wet zoeken, want hij is een gezant van de HEERE van de legermachten’ (Mal. 2:7, HSV). Eveneens was er bij de priesters sprake van een vorm van gezag voeren. Ze hadden namelijk de bevoegdheid om te onderscheiden tussen het heilige en het onheilige, tussen het onreine en het reine (Lev. 10:10). Denk aan het verhaal van de melaatsen die van Jezus de opdracht krijgen om zich aan de priesters te tonen zodat die hen rein konden verklaren (Luc. 17:14).
En wat dan opvallend is, is dat in een cultuur waarin priesteressen een bekend verschijnsel waren, de Here expliciet het voorschrift aan Mozes geeft om Aäron en zijn zonen tot priester te wijden (Ex. 28:1 en 29:1v), oftewel: enkel mannen kwamen ervoor in aanmerking. De Here geeft dit voorschrift terwijl Hij tegelijk het volk, zowel mannen als vrouwen, ‘een koninkrijk van priesters’ noemt (Ex. 19:6). Het een sluit het ander dus niet uit, voor het bijzondere priesterambt stelde de Here mánnen aan. Wanneer je verder in de Bijbel gaat lezen, vind je op deze regel geen enkele uitzondering. Nergens is er sprake van een vrouwelijke priester.
Apostelen
In het Nieuwe Testament is er geen sprake meer van priesters. Door het lijden en sterven van de Here Jezus is een einde gekomen aan de offerdienst in de tempel. Het volmaakte offer is gebracht. De Here Jezus stuurt dan ook zijn apostelen niet de wereld in om als priesters de offerdienst voort te zetten. De eredienst is door Christus diepgaand veranderd. Maar dat betekent niet dat er geen sprake meer is van: eredienst, publiek onderwijs en gezag voeren.
Wanneer je erop let, komen deze drie elementen samen in de dienst van de apostelen. Immers, zij worden er door Christus op uitgestuurd om de mensen te onderwijzen en hun alles te leren wat Hij hun had geboden (Mat. 28:19v). Dit publieke onderwijs vinden we nu terug in de brieven van de apostelen, die voor ons bewaard zijn gebleven. Dit onderwijs vond zijn spits in wat Paulus ‘de bediening van de verzoening’ noemt (vert. NV-1951). Met deze term, ontleend aan de priesterdienst, omschrijft hij de dienst van de apostelen (2 Kor. 5:18). Het offer van Christus heeft enkel uitwerking en betekenis voor ons als wij het met een gelovig hart aannemen.
Verder is er bij de apostelen ook sprake van gezag voeren. Dit had te maken met het feit dat ze van Christus de sleutels van het koninkrijk van de hemel hadden ontvangen: zij hadden de bevoegdheid om te ‘binden’ en te ‘ontbinden’ (Mat. 16:19). Dat wil zeggen: de apostelen kregen de volmacht om uitspraken te doen over de weg tot behoud. Hun uitspraken hebben rechtsgeldigheid tot in de hemel (Mat. 18:18).
Dit gezag van de apostelen loopt door naar ons, vandaag. De kerk van alle tijden en plaatsen is gebonden aan hun leergezag.5 Het feit dat wij ons, bijvoorbeeld, niet meer houden aan de reinheidswetten van het Oude Testament, komt doordat de apostelen ons dat met gezag geleerd hebben. En zo geldt het voor meer. Als gereformeerden benadrukken we dat we in ons lezen van de Bijbel moeten rekenen met dit apostolisch leergezag. Het is voor onze uitleg van veel teksten uit het Oude Testament van groot belang dat we nagaan of de apostelen wellicht datgene waarover gesproken wordt, hebben ontbonden of niet. Het feit dat wij in plaats van de zaterdag nu de zondag als sabbat onderhouden, heeft hier ook mee te maken.
Het is dan ook opvallend te noemen dat de Here Jezus enkel mannen aanstelt als zijn apostelen. De reden daarvoor kan niet zijn dat er geen vrouwen beschikbaar waren. Integendeel, de evangelisten beschrijven dat er meerdere vrouwen onder zijn gevolg waren. De reden kan ook niet zijn dat de Here Jezus op vrouwen neerkeek en hen als minderwaardig beschouwde. Integendeel. In Marcus 14 stelt Hij zelfs de vrouw die Hem voor zijn sterven gebalsemd heeft, tot voorbeeld en zegt: ‘Waar ook maar ter wereld het goede nieuws verkondigd wordt, zal ter herinnering aan haar verteld worden wat zij heeft gedaan’ (Mar. 14:9). Op de dag van de opstanding treden vrouwen als eerste getuigen op. Het zou in onze ogen heel passend zijn geweest wanneer Maria van Betanië of Maria van Magdala de opengevallen plaats van Judas zou hebben opgevuld. Maar daarvoor wordt niet gekozen.
Oudsten
Hoewel het ambt van apostel uniek was en eenmalig, geldt dat niet voor hun dienst. De apostelen gaan ertoe over om in elke gemeente oudsten aan te stellen (Hand. 14:23). Kenmerkend voor de oudsten of opzieners, zo lees je in het Nieuwe Testament, is dat op hun schouders het publieke onderwijs rust. Het is hun taak om de gemeente te onderwijzen in de leer van de apostelen.
En net als bij de apostelen is dit onderwijs erop gericht dat zij als gezanten van Christus de gemeente oproepen zoals de apostelen deden: ‘Laat u met God verzoenen’ (2 Kor. 5:20). Veelzeggend is het feit dat Paulus hier in de ‘wij-vorm’ spreekt: ‘namens Christus vragen wij’. Dit is geen majesteitsmeervoud, maar verwijst naar het feit dat Paulus deze brief samen met Timoteüs schrijft. Met andere woorden: het ‘namens Christus’ optreden geldt niet alleen voor de apostel Paulus, maar ook voor zijn medewerker Timoteüs. En wat voor Timoteüs gold, geldt nu voor de oudsten (vgl. 2 Tim. 2:2 en 1 Petr. 5:1-4). Zij moeten als opzieners zorgen voor het volk van God dat Hij verworven heeft door het bloed van zijn eigen Zoon (Hand. 20:28). Zij waken over het ‘zielenheil’ van degenen die hun zijn toevertrouwd. Dit vraagt van de gemeenteleden: gehoorzaamheid en onderdanigheid (Heb. 13:17).
Dit laatste wijst al op het feit dat er sprake moet zijn van een vorm van gezag voeren. De oudsten of opzieners hebben de opdracht tot de bediening van ‘de sleutels van het koninkrijk’ (HC zd. 31). Wat houdt dat in? Ze hebben de bevoegdheid om een gezaghebbende uitspraak te doen over het wel of niet ingaan in het koninkrijk van God. Tegen hen die leven in zonde en daarmee niet willen breken, hebben zij te verkondigen dat je op deze manier geen deel zult hebben aan het rijk van God. Maar er is een duidelijk verschil met de apostelen. De oudsten kunnen geen gezaghebbende, tot in de hemel toe geldende uitspraken doen náást het Woord van de apostelen. Hun uitspraken zijn gezaghebbend wanneer zij het Woord van de apostelen bedienen.6 Dit bedienen houdt in dat de oudsten leiding geven, met name via prediking en onderricht (1 Tim. 5:17). Het komt erop aan dat je als oudste duidelijk kunt verantwoorden dat je uitspraak overeenkomt met wat daarover is geopenbaard in de Bijbel.
In de instructies die Paulus zowel aan Timoteüs als aan Titus geeft, schrijft hij dat een oudste een man moet zijn (1 Tim. 3:2 en Titus 1:6). Deze instructie is in die zin opvallend, omdat Paulus in zijn brieven ook verschillende vrouwen noemt als medewerkers in de dienst aan Christus, zoals Priscilla en Febe of Junia en Nymfa (ervan uitgaande dat het bij deze laatste twee om vrouwen gaat). Desondanks heeft Paulus het dus in zijn voorschriften alleen over mannen. Ook vind je in de Bijbel nergens een voorbeeld van een vrouwelijke oudste of opziener.
Van het geheel naar de delen
Dat Paulus geen vrouwelijke oudsten aanstelt en verbiedt dat vrouwen in het publiek onderwijs geven en gezag voeren, staat dus op één lijn met Gods verordeningen omtrent de priesters en met Jezus’ keus voor mannelijke apostelen. Dit deel past in het geheel van de Bijbel. In die zin zou je kunnen zeggen dat, om Gods wil te kennen, de ‘zwijgteksten’ niet eens nodig zijn. Toch voegen ze wel iets toe. Dat wordt zichtbaar wanneer je de beweging terug weer maakt: dat je van het geheel weer teruggaat naar de delen. De verschillende delen in de Bijbel hebben ook hun eigen plaats en unieke boodschap.
En zo is het opvallend te noemen wat Paulus met name in zijn voorschrift aan Timoteüs aangeeft. Of beter gezegd: wat ons door zijn woorden wordt geopenbaard. Paulus geeft namelijk een verklaring voor het feit dat God enkel mannen aanstelde om de gemeente te leiden in de specifieke dienst aan Hem. Het heeft daarmee te maken, zo zegt hij, dat Adam als eerste geschapen is en daarna Eva én het feit dat niet Adam misleid werd, maar de vrouw (1 Tim. 2:13-14). Het is dus híerom dat het publieke onderwijs en het gezag voeren voorbehouden is aan mannen. Anders gezegd: datgene wat door mij ‘de priesterlijke lijn’ is genoemd, wordt door de apostel Paulus in zijn voorschrift niet ‘ontbonden’, maar hij blijkt hier deze bijbelse lijn juist te ‘binden’.
Het apostolisch leergezag
We worden hier dus geconfronteerd met het apostolisch leergezag. Op andere plaatsen blijkt Paulus nader onderwijs te geven over dit verschil tussen man en vrouw. In 1 Korintiërs 11 behandelt Paulus dit verschil nog uitgebreider. Uit dat onderwijs blijkt dat dit verschil niets te maken heeft met het feit dat de vrouw minderwaardig zou zijn. Integendeel, ze is volledig gelijkwaardig aan de man. Sterker nog: Paulus wijst daar de man erop dat hij niet moet vergeten dat het een vrouw is die aan de oorsprong van zijn leven staat. De man is niets zonder de vrouw! In Efeziërs 5 werkt Paulus dit verschil tussen man en vrouw uit richting het huwelijk. Ook daar blijken man en vrouw een eigen plaats te hebben. Waarbij opvalt, dat Paulus benadrukt dat de man eerstverantwoordelijke is in de liefde, zoals Christus! Die overgave, dat dienen, zo moet een man in zijn huwelijk staan.
De heilsgeschiedenis: het grote verhaal
Ten slotte moet er nog één ding ter sprake komen. Want wat ik tot nu toe geschreven heb, kan nogal beredenerend overkomen. In principe is dat ook zo. Ik ben namelijk bezig geweest met het begrijpend lezen van de Bijbel, het interpreteren van ‘datgene wat er staat’. Maar dat kun je niet los zien van een laatste belangrijk gereformeerd uitgangspunt. We hebben gezien dat de Bijbel een eenheid vormt. Dat komt doordat er ten diepste sprake is van maar één auteur, namelijk God. Maar de eenheid van de Bijbel heeft ook te maken met de ene geschiedenis. De Bijbel vertelt over de geschiedenis van God met zijn volk. Deze ene geschiedenis noemen we: de heilsgeschiedenis. Dat maakt van de verschillende boeken in de Bijbel een eenheid.
Je zou hier misschien zelfs kunnen spreken over het diepste geheim van onze gereformeerde manier van bijbellezen. Want waarom ontstaat er bij ons geen kortsluiting als we in de Bijbel lezen over oorlogen, dierenoffers et cetera? Omdat we als gereformeerden de Bijbel niet lezen als een opsomming van losse gebeurtenissen of voorschriften, maar als Gods openbaring van de geschiedenis van onze verlossing. Het gaat van schepping naar herschepping, van paradijs naar het volmaakte koninkrijk. Alles in de Bijbel staat in dit kader. Dit is het grote verhaal. Na de zondeval is God bezig om de mens te redden en hem te trekken uit deze wereld. Heel het Oude Testament gaat erover hoe God toewerkt naar het moment dat de Messias komt. Met de ogen van ónze tijd lees je over genocide, dierenleed, discriminatie van mensen met een lichamelijke handicap en achterstelling van vrouwen en noem maar op. Maar lees je met het oog op Christus en onze verlossing, dan staat het in een heel ander licht. Alles wordt in het werk gesteld voor de komst van de Messias. Alle voorschriften stonden ook in dat kader. God was bezig om zich te ontdoen van de machten en de krachten van deze wereld, met aan het hoofd de ‘heerser van deze wereld’, zoals Jezus de duivel noemt (Joh. 12:31). Met het oog op onze redding was God bezig om deze vijand te ontwapenen. En in Christus is dat gebeurd (Kol. 2:15). Toen brak de tweede periode aan: het nieuwe verbond dat doorloopt tot vandaag. Christus is nu in de hemel. Hij is bezig om zich uit dit menselijke geslacht een volk te vergaderen. Een ontelbare menigte uit alle landen en volken, van elke stam en taal (Op. 7:9). Alles werkt toe naar de grote dag van de wederkomst van de Messias. Alle voorschriften, geboden, waarschuwingen staan nu in dat kader. In deze heilsgeschiedenis mogen wij ons opgenomen weten.
Met het oog op dit grote verhaal lezen we de Bijbel. Dat wil zeggen dat je weet: het gaat ook over mij, over ons! Juist daarom is het belangrijk om onze eigen gedachten en emoties hieronder te stellen. Dit is Gods weg naar het heil, wie ben ik dan om daar vragen bij te stellen? Door het geloof mag ik mij opgenomen weten in deze heilsgeschiedenis. Maar dat wil niet zeggen dat ik alles begrijp. Het komt aan op overgave en vertrouwen op Gods leiding. Want Hij alleen kan ons redden en brengen in het hemelrijk dat eens op aarde zal neerdalen. Zo lees ik ook de apostolische voorschriften: met de ogen van vandaag voelt het voor mij alsof de vrouw wordt achtergesteld. Maar in het licht van het grote verhaal realiseer ik mij dat Christus zelf, via zijn apostelen, aan ons zijn instructies geeft tot de dag van zijn wederkomst.
En dan realiseer ik mij tegelijkertijd dat ik in mijn tijd en geschiedenis maar een héél klein stukje ben in dat grote verhaal. Laat staan dat ik kan overzien welke strijd er precies gaande is. Zoals Paulus zegt dat onze strijd niet op het niveau ligt van wat je kunt zien, maar dat er sprake is van een hemels strijdtoneel (Ef. 6:12).
Ik kan ook niet overzien of de voorschriften over het publieke onderwijs en het gezag voeren juist met het oog op deze strijd gegeven zijn. En wellicht in onze tijd van belang, maar misschien nog wel meer in de tijd die nog komen gaat, de tijd van onze kinderen en kleinkinderen.
Het enige wat ik kan doen, is mijzelf schikken onder wat God mij bij monde van de profeten en de apostelen zegt en mij zo toevertrouwen aan zijn leiding.
Hoongelach
En dan weet ik dat de publieke opinie een hoongelach laat horen. Zoals gebeurde in België waar in een televisiekerkdienst Efeziërs 5 werd gelezen, over de onderdanigheid van de vrouw aan de man. ‘Dit is niet van deze tijd,’ zo klonk uit de mond van de Vlaamse minister van Cultuur. ‘Deze teksten mogen niet op onze bevolking losgelaten worden!’ Een duidelijk voorbeeld van hoe er in deze tijd vanuit de cultuur tegen de Bijbel wordt aangekeken. Maar is dat een reden om je aan te passen óf juist in alle zorgvuldigheid met elkaar de Bijbel te lezen en vast te houden aan wat God daarin tot ons te zeggen heeft?
Noten:
- Zie: Nader Bekeken, dec. 2016, p. 340 en ook: Nader Bekeken, juni 2014, p. 170v.
- Zie: Nader Bekeken, dec. 2017, febr. 2018 en mei 2018.
- Het geheel van de voorschriften van 1 Tim. 2 en 3 staan in het kader van wat Paulus zegt tegen Timoteüs in 1 Tim. 3:15: ‘Dan weet je hoe men zich moet gedragen in het huis van God, dat wil zeggen de kerk van de levende God, fundament en pijler van de waarheid.’
- S. Greijdanus, Schriftbeginselen ter Schriftverklaring, Kampen, 1946, p. 113.
- J. van Bruggen, Het kompas van het christendom. Ontstaan en betekenis van een omstreden bijbel, Kampen, 2002, p. 63.
- A.N. Hendriks, Van God gezonden. Over de ambten in Christus’ kerk, Bedum, 1996, p. 58.