Over zwijgteksten, scheppingsorde en Geesteswerk (2)
Na het synodebesluit over ‘de vrouw in het ambt’ hoeft in de artikelen 30 en 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis niets veranderd te worden! ‘Die artikelen zijn sekseneutraal geformuleerd’ – aldus ds. Pieter Niemeijer (Over zwijgteksten, scheppingsorde en Geesteswerk, p. 73; vgl. nieuwe editie p. 97).
Mijns inziens is dit nogal kort door de confessionele bocht en ligt het wel iets anders. Artikel 30 NGB spreekt over de regering van de kerk waarvoor personen moeten worden gekozen die trouw zijn, en sluit af met een doorverwijzing: ‘overeenkomstig de regel die de apostel Paulus daarvoor geeft in de brief aan Timoteüs.’ Die ‘regel’ is wat Paulus zegt in 1 Timoteüs 3, waar hij spreekt over de vereisten voor de ambtsdragers. Een van deze vereisten is dat die ambtsdrager slechts ‘de man van één vrouw’ kan zijn (vs. 2). Volgens Niemeijer kun je dat ‘doorvertalen’ naar onze situatie als: ‘vrouwen die hun man niet negeren of kleineren’ (p. 71, resp. 93). Maar in de NGB verandert niets!
‘Doorvertalen’?
De Bijbel spreekt over het ‘zwaard’ van de overheid, maar elke politieagent heeft tegenwoordig een dienstpistool. Wij mogen de os en de ezel van onze naaste niet begeren (tiende gebod) en dat vertalen we door naar zijn hedendaagse bezittingen. Zo kun je ook het criterium ‘man-van-één-vrouw-zijn’ in onze situatie ‘doorvertalen’ als ‘vrouwen die hun man niet negeren of kleineren’ (Niemeijer). In mijn woorden: een vrouw-in-het-ambt maakt deel uit van de maatschappelijke ontwikkeling. Sterker nog zelfs: maakt deel uit van de maatschappelijke vooruitgang. Juist die vooruitgang is enorm suggestief.
Bij ‘de man van één vrouw’ ligt de klemtoon niet op het woord ‘man’ maar op ‘van één vrouw’. Heel terecht opgemerkt, maar dat neemt niet weg dat het om de man van deze ene vrouw gaat. Waarom een man? Tegenvraag: ‘Zou het ook kunnen zijn dat Paulus van een man spreekt in aansluiting bij de bestaande praktijk, zoals je dat wel vaker in de Schrift ziet gebeuren?’ Uiteraard heb je nu het volste recht om te zeggen: die man van één vrouw is wel een man. ‘Maar mag een ander zich niet afvragen of dit niet wat biblicistisch lijkt?’ (Niemeijer). De verwoording is vragenderwijs, maar desondanks zie je hier toch het pretentieuze ‘vooruitgangsgeloof’ met de betere ‘bril’. De standpunten zijn namelijk niet gelijkwaardig: biblicistisch bijbellezen klinkt in gereformeerde oren als foute boel.
Iets doorvertalen betekent: van de ene cultuur overbrengen in de andere. Mag je dat zomaar – zoals Niemeijer hier doet – op de-vrouw-in-het-ambt toepassen? Ook in de tijd van de apostelen waren er vrouwen die hun man niet negeerden of kleineerden. En vrouwen zoals Priscilla mochten van Paulus eigenlijk best ‘oudste’ zijn – als ik Niemeijer goed begrepen heb – maar ‘de tijd’ was er toen nog niet rijp voor. Net als bij de afschaffing van de slavernij was ook hier het wachten op de doorwerking van het evangelie in kerk en samenleving. Het punt is alleen: dit is een veronderstelling. Intussen zijn ‘de tijden’ veranderd en nu kan de-vrouw-in-het-ambt alsnog gerealiseerd worden. Maar waarom moet de ‘doorvertaling’ zijn dat het hierbij gaat om vrouwen die hun man niet negeren of kleineren? Geldt iets soortgelijks niet voor mannen? Evenals bij de exegese zit ook die ‘doorvertaling’ nog opgesloten in een – door Niemeijer gereconstrueerde – historische context uit de tijd van Paulus.
Hermeneutiek
In de gereformeerde hermeneutiek gaat het om (uitleg)regels bij de exegese. Hoe kunnen we weten wat de tekst (de auteur) wilde zeggen en nog steeds wil zeggen: de Bijbel is immers ook met het oog op ons geschreven? Daarbij ligt dan de nadruk op de ‘zaak’ die de tekst communiceert. Niemeijer zoekt hier een andere weg: door het benadrukken van de historische context blijft de uitleg vooralsnog beperkt tot die context en is het vervolgens aan ons om dat ‘door te vertalen’ naar onze situatie. De Bijbel is niet alleen geschreven voor mensen in oude tijden en culturen, maar zij is ook gezaghebbend voor mensen in onze tijd. Paulus sluit hier kennelijk aan bij de bestaande praktijk dat een ‘oudste’ een man moet zijn. Dit is dan cultuurbepaald en moet worden ‘doorvertaald’ naar onze situatie. Hoezo kan Niemeijer weten dat Paulus hier aansluit bij die bestaande praktijk? Dat weet hij niet, dat denkt hij. Het is zijns inziens een reële mogelijkheid die we wel vaker in de Bijbel zien (zoals bij die hoofdbedekking van de vrouwen in Korinte).
Maar juist op dát punt gooien de ‘zwijgteksten’ roet in het eten: bij de man-vrouwverhouding in de kerk beroept Paulus zich op de orde die God in zijn schepping heeft gelegd (‘de wet’). De mens staat als man en vrouw – dus gelijkwaardig (!) – in een intieme relatie tot God en mag heersen over al het geschapene. Tegelijk is er wel verschil in positie of verantwoordelijkheid: Adam werd niet uit een rib van Eva geschapen als een helper die bij haar past. De man gaat voorop en is ook het hoofd, hoewel Niemeijer benadrukt dat het dan vooral gaat om de eenheid van man en vrouw.1
Sloot Christus zich ook aan bij de bestaande praktijk toen hij alleen mannen als zijn twaalf discipelen koos? Zover gaat Niemeijer niet, maar hij geeft wel als overweging dat Christus iets niet deed omdat het er de tijd nog niet voor was (p. 72, resp. 95). Hij verwijst dan naar Johannes 2:4, waar Jezus tegen zijn moeder zegt: ‘Mijn tijd is nog niet gekomen’ (lees niet over het verschil heen: niet ‘de tijd’ maar ‘Mijn tijd’). ‘Toen Christus de twaalf riep, was het nog geen Pinksteren geweest’ (Niemeijer). Is er dan zoiets als een ‘plus’ van de Geest als aanvulling op het werk van Christus?2
Geesteswerk
In Johannes 16:12-14 belooft Christus zijn discipelen: ‘Ik heb jullie nog veel meer te zeggen, maar jullie kunnen het nog niet verdragen. De Geest van de waarheid zal jullie, wanneer hij komt, de weg wijzen naar de volle waarheid. Hij zal niet namens zichzelf spreken, maar hij zal zeggen wat hij hoort en jullie bekendmaken wat komen gaat. Door jullie bekend te maken wat hij van mij heeft, zal hij mij eren’ (NBV). Die belofte aan de discipelen werd vervuld met het Nieuwe Testament. De toekomende tijd van de belofte is voor óns geworden tot de voltooide tijd van de vervulling van de belofte.3 De Bijbel is de volledige heilige Schrift waarin God alles zegt wat Hij ons te zeggen heeft.
Met dit ‘werk van de Geest’ voor ogen heb ik mijn twijfels bij wat Niemeijer in hoofdstuk 6 zegt over de regie van de Geest. Het boek Handelingen leert ons dat we goed moeten letten op wat de Heilige Geest concreet doet en schenkt (gaven), en dat we zijn beleid ook moeten erkennen. Vroeger waren er vrijwel geen Debora’s, maar nu komen ze steeds meer voor. Mag je hier een gave van de Geest in zien? En zo ja, welke belemmering is er dan om het beleid van de Geest te volgen en zulke begaafde vrouwen in te zetten? Zo niet: zijn het dan verleidingen, testen of wij het ambt wel gesloten houden voor vrouwen? (p. 64, resp. 84). Moet ik nu zeggen dat Debora’s weliswaar een ‘gave van de Geest’ zijn, maar dat de ‘zwijgteksten’ mijns inziens helaas een belemmering vormen om het ‘beleid van de Geest’ te volgen? Wat Niemeijer hier zegt, laat ruimte voor een spanningsveld tussen wat wij nu als ‘beleid van de Geest’ menen te ervaren en het Woord van de Geest dat Woord van Christus is.
De overstap van ‘gaven van de Geest’ naar ‘beleid van de Geest’ is cruciaal. Wij trekken uit de gaven een conclusie met betrekking tot zijn beleid. Mag de Heilige Geest dat alsjeblieft zelf bepalen? In het bijbelboek Handelingen is regelmatig sprake van directe interventie door de Geest. Hier moet je wel in rekening brengen dat het toen een zendingssituatie betrof zonder complete Bijbel.
God roept door zijn gemeente tot het kerkelijk ambt overeenkomstig de regels die de apostel Paulus daarvoor geeft in zijn brief aan Timoteüs. Wie daartoe niet geroepen wordt, wordt wel geroepen om zijn/haar gaven bij de diverse andere taken voor Gods kerk en koninkrijk in te zetten.
Sola Scriptura
Niemeijer concludeert vanuit de gaven van de Geest tot een bevoegdheid voor het ambt. Maken we zo van de gaven van de Geest niet een soort ‘diploma’ waaraan we een bepaalde bevoegdheid ontlenen, zoals een rijbewijs de bevoegdheid geeft om een motorvoertuig te besturen? In de Bijbel wordt geleerd dat ambtsdragers door Christus worden geroepen en aangesteld. Zij ontlenen hun ambt niet aan hun gaven, maar aan Christus. Door die koppeling van gaven van de Geest aan een bevoegdheid voor het ambt krijgt de oproep om het ‘beleid van de Geest’ te erkennen iets dwingends.
Dit komt ook tot uiting in twee suggestieve vragen: ‘Zou de Geest gaven uitdelen om te testen of wij ze wel buiten de ambten houden? Is er sprake van misbruik van Geestesgaven puur en alleen omdat een vrouw ze gebruikt?’ (p. 67, resp. 87). Wie gaat Niemeijer hier te lijf? Eerder heeft hij er al op geattendeerd dat Paulus bij 1 Timoteüs 2:12 voor gezag hebben een ander woord gebruikt dan het woord dat hij normaal voor gezag van ambtsdragers gebruikt. Paulus gebruikt nu een synoniem met mogelijk een negatieve bijklank. Ik las ergens4 dat dit synoniem vijf basisbetekenissen heeft, waaronder domineren, gezag uitoefenen en eigenmachtig handelen. Als het deelnemen van vrouwen aan het onderwijsleergesprek tijdens de samenkomsten door Paulus wordt afgewezen als ‘eigenmachtig gezag uitoefenen over mannen’ – zoals indertijd Eva de leiding nam – gaat dit niet over al hun gaven maar over hun bevoegdheid. Wie vanuit die gaven tot een bepaalde bevoegdheid concludeert, komt tot vreemde vragen. Ook in het boek Handelingen – waarnaar Niemeijer verwijst – is die redenering niet te vinden. Is het ‘beleid van de Geest’ hier niet een soort van eigentijds supplement?
Nergens in de Bijbel staat een aansporing om het ‘beleid van de Geest’ te erkennen naast al wat ons in de Schrift wordt geopenbaard. God kan een andere weg kiezen om ons iets duidelijk te maken, maar Hij bindt ons aan de Bijbel. Daarom is het geen begaanbare route om de uitleg van die ‘zwijgteksten’ in harmonie te brengen met wat wij nu denken te ervaren als ‘beleid van de Geest’. Hebben eerdere generaties in hun tijd een ander ‘beleid van de Geest’ ervaren? Onze (bedorven) menselijke ervaring moet getoetst worden aan de heilige Schrift. Dat is het Sola Scriptura van de Reformatie.
Keuzemenu
De-vrouw-in-het-ambt doet niets af aan het evangelie van Jezus Christus, ‘de ware en volkomen leer van de verlossing’. Het raakt er zelfs niet aan. Wel wordt hierdoor ons denken over de kerkinrichting en kerkregering op een bepaald punt bijgesteld. Daarvoor geeft de Schrift geen sluitend systeem. De christelijke kerk heeft hieraan al eeuwenlang vormgegeven op een wijze die recht doet aan de Bijbel en waarbij tegelijk eigentijdse overwegingen ook een rol spelen (p. 33/34, resp. 44-45).
Kortom: ‘Niet het evangelie zelf is (hier) in geding, maar de ordening van het kerkelijk leven’ (p. 73, resp. 97-98). Je kunt over dat recht doen aan de Bijbel best met elkaar van mening verschillen. ‘Waarom zou een ander zich vanuit het Woord van God niet zelf een mening mogen vormen die van de mijne verschilt?’ Niemeijer presenteert zijn mening met betrekking tot de-vrouw-in-het-ambt niet als het enig juiste, bijbelse standpunt. Over de kracht van zijn ‘redeneringen’ en over de kracht van de door hem afgewimpelde tegenargumenten mag je van mening verschillen. Maar van beide benaderingen geldt dat ze binnen de ruimte van de Schrift blijven en met erkenning van het gezag van de Schrift worden aangevoerd (p. 72, resp. 95). Hier zijn we bij het cruciale punt: de ruimte van de Schrift.
De ruimte van de Schrift is niet een ruimte die de Schrift zelf biedt, maar een ruimte die wij toestaan en die wij zelf kunnen vergroten. Aanvankelijk vanuit een gelovige verlegenheid, maar gaandeweg is dit een soort van exegetische vrijmarkt geworden. Die ruimte van de Schrift was eerder al ter sprake gekomen als de bandbreedte van Schrift en belijdenis (p. 67, resp. 88).5 Zowel argumenten als tegenargumenten, Niemeijers exegese én de ‘klassieke exegese’, het valt binnen de bandbreedte van Schrift en belijdenis. Goede of slechte uitleg is dan relatief: als het maar goed bedoeld is en niets afdoet aan de ware en volkomen leer van onze redding, valt dit binnen de ruimte van de Schrift. Hoe verhoudt zich dat tot de duidelijkheid van de Schrift? Wij mogen als consumenten op de exegetische vrijmarkt gaan winkelen om daar de exegese uit te zoeken die ons het meest bevalt. Je kunt ‘vooruitstrevend’ kiezen, maar als je dat wilt kun je natuurlijk ook ‘behoudend’ kiezen. Daarmee zijn kerk en theologie dienstbaar aan een neoliberale samenleving. Bijbeluitleg is vandaag een keuzemenu.
Vragen
De publicatie van ds. Niemeijer heeft een pastorale bedoeling: in een situatie van verwarring binnen ‘onze’ kerken broeders en zusters bij de kerk houden. Hoewel ik deze bedoeling beslist waardeer, is de (uit)weg die hij wijst, niet de weg van tot inkeer komen maar een weg van welbewuste aanpassing aan de eigentijdse (westerse) cultuur – waarbij hij mijns inziens de onrust/verdeeldheid in de kerken meer wegpraat dan wegneemt. De ‘richtingenstrijd’ rond ‘de vrouw in het ambt’ wordt gereduceerd tot exegetisch-kerkordelijke meningsverschillen, die we bij elkaar moeten verdragen om samen kerk te (kunnen) zijn. De vergelijking met de ‘sterken’ en de ‘zwakken’ van de gemeente in Rome ligt hier dan voor de hand (Rom. 14). ‘We hoeven de ander zelfs niet te overtuigen’ (p. 75, resp. 101). Je kunt zeggen dat de-vrouw-in-het-ambt-op-zich niet kerkscheidend is, maar de-vrouw-in-het-ambt op zich bestaat niet. Ook bij het verhaal van Niemeijer zie je dat er fundamentele vragen naar boven komen over de gereformeerde hermeneutiek, de duidelijkheid van de Schrift, de verhouding Woord (Christus) en Geest, en (de grenzen van) de vrijheid van exegese. Centraal in al deze vragen staan de omgang met en de uitleg van de heilige Schrift als ‘Woord van God’ waarin Hij ‘uitvoerig beschreven (heeft) op welke wijze wij Hem moeten dienen’ (NGB art. 7).
Uit Nader Bekeken jrg. 25, nr. 11, november 2018 - Thema I – Balten Pieter Hagens
Noten
- Die eenheid van man en vrouw staat niet los van het verschil in positie: het gaat juist om verschil in verantwoordelijkheid binnen de door God gegeven eenheid van man en vrouw. Paulus kan zeggen dat Eva pas na Adam kwam, maar hij zwijgt over hun kinderen. Als Niemeijer toch de vraag opwerpt of iemand dan ook geen ambtsdrager kan worden zolang zijn ouders – die hij moet eren – nog leven en bij de gemeente horen (p. 46, resp. 61), wordt het verschil in positie losgekoppeld van die eenheid van man en vrouw.
- Als ik Niemeijer goed begrijp, overrulet het één-zijn van man en vrouw in Christus (Gal. 3) het ‘verschil in positie’ (p. 47, resp. 61). Vormt Pinksteren dan een contrast met de schepping? Is verlossing-in-Christus niet ook een teruggrijpen op hoe de Schepper het bedoeld heeft?
- Dr. C. Trimp, Betwist Schriftgezag (1970), p. 137 en 141-142. Vgl. hierbij ook de Kroniek van ds. Jan Wesseling in Nader Bekeken van juni 2018.
- Dr. P.H.R. van Houwelingen, Commentaar Timoteüs-Titus, p. 75.
- Bij een bandbreedte kun je o.m. denken aan het maximaal toegestane verschil tussen de hoogste en de laagste wisselkoers – bij een systeem van vaste wisselkoersen – uitgedrukt als percentage van de officiële wisselkoers. Het gaat hier om de maximaal toegestane afwijking van een bepaalde norm. Maar je kunt bij de bandbreedte ook denken aan de afstand in Herz tussen de hoogste en de laagste weer te geven frequentie. In dat laatste geval is zo’n bandbreedte dan een feitelijke aangelegenheid. Het voelt ongemakkelijk als theologen dit soort woorden gaan gebruiken.