Dit derde artikel in deze serie verscheen eerder in De Reformatie 67 (1991/2) pp. 417-420 (met toestemming van Jakob van Bruggen geplaatst)
In twee voorgaande artikelen kwamen onderwerpen aan de orde die te maken hebben met het woord van de Schriften over de plaats van man en vrouw in kerk en wereld. Hebben de bijbelwoorden wel reikwijdte genoeg om bij ons te komen in onze moderne situatie? Die vraag kwam ter sprake in het artikel Paulus en de Amazones. Het tweede artikel gaf een detailexegese van Paulus' gebod dat de vrouwen moeten zwijgen in de samenkomsten. Beide artikelen hadden, elk onder een eigen invalshoek, te maken met een algemeen thema dat velen steeds weer bezig houdt: de plaats van (man en) vrouw in de gemeente. Deze week gaan we meer in het algemeen op dit thema in.
Kerkleden (m/v)
We leven in Nederland momenteel in een nivellerende cultuur. Hoewel de natuur weerbarstig is, probeert een leidinggevende groep toch de samenleving zo te manipuleren dat er op den duur geen mannen en vrouwen meer zijn, maar alleen mensen (m/v).
Vanzelfsprekend heeft dit ook een uitstraling naar de attitude van orthodoxe christenen. De co-educatie is zelfs bij het gereformeerde onderwijs zeer ver doorgevoerd. De atmosfeer die dit meebrengt, is ongunstig voor een sterke identiteitsbeleving van jongens resp. meisjes.
Geen wonder dat ook binnen de kerk soms met onbegrip wordt aangekeken tegen bepaalde (verouderde?) situaties in de gemeente (altijd alleen maar mannen in de ouderlingenbank en op de preekstoel) en tegen sommige bijbelwoorden die van een andere planeet lijken te komen. We moeten deze situatie van vervreemding niet ontkennen, maar registreren en kritisch onder ogen zien.
Is het gewenst om een gemeente van kerkleden (m/v) te gaan worden of zullen mensen (m/v) juist in de kerk nog herinnerd blijven aan hun geschapen zijn tot man of vrouw?
Vrouw en ambt in de kerk
Wanneer het gaat over de plaats van man en vrouw in de kerk, is daarover veel te zeggen. Aan dit vele wordt echter vaak snel voorbijgegaan om de aandacht geheel te versmallen tot het onderwerp ,,vrouw en ambt''. Mocht de vrouw geen ambt hebben in de kerk, dan heeft zij daar, zo lijkt het wel, eigenlijk ook geen plaats meer.
Voordat we echter over de taken van de man en de vrouw in de kerk gaan spreken, is het gewenst eerst eens wat langer naar het woord ambt te kijken.
Vanuit het verleden ligt op dit woord een zware hypotheek. Het zweeft als iets bijzonders boven de gemeenten en de personen. En het daalt neer op hen die 'ambtsdrager' worden. Het lijkt iets te zijn dat hoger is dan de concrete ambten die mensen uitoefenen. Alsof de door personen uitgeoefende ambten afgeleide vormen zijn van het bovenpersoonlijke ambt.
De vorming van dit abstracte ambtsbegrip heeft ingrijpende gevolgen gehad. Het leidde op den duur zelfs tot de theorie van het drievoudig ambt (profeet, priester, koning). Dit krijgt dan gestalte in predikanten (profeten), ouderlingen (koningen) en diakenen (priesters). Door deze theologische constructie werd een na Dordrecht (1618-1619) gestabiliseerde organisatie-structuur vergrendeld en bijna onveranderbaar gemaakt.
Dit had als neveneffect dat herhaalde pogingen om weer diakonessen aan te stellen, schipbreuk leden. Zij pasten niet in deze totaal-constructie met betrekking tot het ambt. Ieder onderdeel moet passen in het geheel en daarom konden alleen vrouwelijke diakenen ingesteld worden wanneer ook meteen vrouwelijke ouderlingen en predikanten denkbaar zouden zijn. Het werd: alles of niets! En dit wel vooral doordat men geen ambten meer zag, maar alleen het ambt (met z'n drie takken).
Deze gedachte aan een drievoudig ambt is mede te danken aan een synchrone ontwikkeling met betrekking tot de oudsten. Door de ontwikkeling van de successie-gedachte was de oudste verschraald en was de bisschop gaan domineren. In de reformatorische traditie heeft men dit proces een krachtig halt willen toeroepen door de ouderling weer in ere te herstellen, maar deze poging is in de gereformeerde kerken al vrij snel verzwakt door een betrekkelijk toevallige en willekeurige keuze voor het periodiek aftreden van ouderlingen en niet van predikanten. Dit leidde ertoe dat er een sterke tweedeling ontstond binnen de oudsten. Het ambt van de diakenen bleef nu niet het tweede (verg. Fil.1,1; 1 Tim.3), maar werd het derde!
Nu is er op zichzelf geen enkel bezwaar tegen, de ambten zo te tellen dat men tot een aantal van drie komt. Het maakt echter veel uit of dit getal drie het resultaat is van een optelsom of dat dit getal eigenlijk voorop gaat als kern van het éne ambt dat zich realiseert in drie soorten dragers.
Dat het woord ambt een geweldige stoorzender is geworden, blijkt daaruit dat het heel moeilijk is, misverstanden te vermijden. Een pleidooi bijvoorbeeld om de diaken terug te geven aan de gemeente en hem (haar) niet langer te laten opgaan in de raad van de oudsten, wordt al gauw zo geïnterpreteerd dat de diaken dus geen ambtsdrager zou zijn. Mijn eigen stelling in mijn boek Ambten in de apostolische kerk is echter niet dat de oudste, dominee of ouderling, wél een ambtsdrager zou zijn en de diaken resp. de diakones níet. Mijn stelling is dat de invoering van de paraplu van de overkoepelende ambtsgedachte ertoe heeft geleid dat de diaken (bij opname in de kerkeraad) ook onder die paraplu moest en daarbij de collega-diakones wel in de regen moest laten staan. Ik zou echter die hele paraplu willen inklappen, ook boven de dominees en de ouderlingen. Er zijn in de kerk taken, in het oudere Nederlands noemde men dat ampten (zo kon je ook spreken over het ampt van de koster of van de schoolmeester). Je taak is je plicht of opdracht, die je gegeven is, en waar je nu voor staat. Zo staat de predikant voor het preken c.a. en de diaken of diakones voor het helpen in de gemeente-opbouw, o.a. zorg voor hulpbehoevenden. En de organist staat voor het orgelspelen, de cantor voor het leiden van het koor. Iedere taak heeft zijn eigensoortigheid. Daarom sluiten mensen met dezelfde taak zich ook aaneen voor goed overleg. Oudsten vormen een raad van oudsten. Samen leren zij de gemeente en wijzen haar terecht in de vreze van de Here. En ook de door de gemeente aangewezen helpers met een speciale taak zullen zich aaneensluiten om het werk van de gemeenteverzorging en -opbouw te coördineren en te integreren. De diakones Febe krijgt zelfs een diakonessen-getuigschrift mee naar de kerk te Rome.
Kortom: ambten bestaan en in soorten, maar het ambt bestaat niet. Het zou dan ook aan te bevelen zijn om niet meer te discussiëren over ,,vrouw en ambt in de kerk''. Het woord ambt zouden we dertig jaar lang niet moeten gebruiken en we zouden dit verstikkende cluster over ,,vrouw en ambt'' moeten openbreken in een aantal meer specifieke vragen. Zoals: is het bij de huidige opzet van het lerend werk van de predikant schriftuurlijk verantwoord dat er vrouwelijke predikanten zijn? Is verandering van kerkordelijke structuur gewenst om het werk van helpers en helpsters in de kerk beter te laten fungeren? Wat is de beste manier om geschikte gemeenteleden voor een taak aan te wijzen?
Mijns inziens zullen kerken altijd weer in de knoop raken wanneer zij, geconfronteerd met de vragen van moderne mensen (m/v) naar de rol van de vrouw in de kerkelijke 'ambten', niet eerst bereid zijn kritisch na te denken over het gegroeide ambtsbegrip en over de gegroeide historische structuren (die veranderlijk zijn). Vroeg of laat worden alle kerken geplaatst op de tweesprong, waar men enerzijds de gaven van vrouwen in de kerk een duidelijker plaats wil geven en anderzijds te maken heeft met duidelijke bijbelwoorden. De 'menselijkheid' zegeviert dan maar al te snel over het gezag van de Schrift. Dit leidt enerzijds tot kerkgemeenschappen waar al spoedig veel meer bijbelwoorden buiten werking worden geplaatst en anderzijds tot gemeenschappen waar uit reactie de oude kerkordelijke structuren worden gekoesterd en aan de vrouw elke officiële taak wordt ontzegd. We zagen dit proces bij de synodaal gereformeerde kerken en we kunnen het nu van enige afstand volgen in de Christian Reformed Church. Dichterbij merken we dat de Nederlands Gereformeerde Kerken worstelen met dit onderwerp. Waarom zouden we wachten tot het onze beurt is? Waarom niet een heel andere weg gekozen, zodat we dit wonderlijke kruispunt vermijden? De beste verdediging is de aanval. En die bestaat mijns inziens niet uit een aanval op de opdringende stemmen voor meer ruimte voor vrouwelijke taken in de kerk, maar door een fundamentele herbezinning op de organisatie van het gemeentelijk leven, in aansluiting bij de Schriften en met kritische verwerking van de winst van de opgedane ervaring in de kerkgeschiedenis. Wanneer we op tijd de bakens verzetten, hoeft er geen schip op het strand vast te raken!
Men kan de verzoeking om van de Schriften af te wijken terwille van een populair soort 'vrouwvriendelijkheid' als een dreiging beschouwen. Dat is ze ook. Men kan haar echter ook zien als een uitdaging. Van kerken wordt gevraagd niet alleen de heilige Schriften hoog te houden, maar ook kritisch te kijken naar eigen verleden en naar structuren, die vaak nog niet ouder zijn dan een paar eeuw. Het is maar al te vaak gebeurd in de kerkgeschiedenis, dat gemeenten in verwarring raakten door achterstallig onderhoud!
Selectief bijbelgebruik
In een ingezonden stuk in het Nederlands Dagblad werd onlangs opgemerkt, dat niet alleen de evangelischen, maar alle christenen het risico lopen van selectief bijbelgebruik. Dit valt zeker toe te stemmen. We zien het selectieve echter sneller bij anderen dan bij onszelf.
Ook bij het onderwerp 'man/vrouw in de kerk' speelt dit een rol. Populair zijn teksten over profetessen, over Debora, over de vrouwen in de evangeliën. En terecht: zij leren ons veel over de manier waarop God zowel mannen als vrouwen inschakelt in zijn werk.
Er zijn echter ook teksten die veel minder populair zijn en die weinig worden aangehaald.
Een pleidooi voor diakonessen in de kerk, krijgt van sommige mensen snel bijval. Veel minder staat men er echter bij stil, dat het bij de diakonessen in de gemeente niet gaat over jonge ambitieuze vrouwen. Er is hier geen parallel te trekken met de huidige maatschappij waar man en vrouw verwisselbaar moeten worden. De apostel geeft immers voorschriften waarbij blijkt dat het gaat om vrouwen rond de zestig jaar, die kinderen hebben grootgebracht, gastvrijheid hebben bewezen en de voeten der heiligen hebben gewassen (1 Tim.5,9-10). Jonge alleenstaande vrouwen moeten huwen, kinderen krijgen en haar huis besturen (1 Tim.5,14).
Hier stuiten we op het bijzondere van de kerk: zij is het huis van God waarin de stijl en de bedoeling van de Schepper de boventoon voeren en niet de mode van de tijd.
In dit verband zou nog een ander bijbelgedeelte zijn over te schrijven dat bij het huidige selectieve bijbelgebruik wel eens vergeten wordt (Titus 2,2-8):
Oude mannen moeten nuchter zijn, waardig, bezadigd, gezond in het geloof, de liefde en de volharding. Oude vrouwen eveneens, priesterlijk in haar optreden, niet kwaadsprekend, niet verslaafd aan veel wijn, in het goede onderrichtende, zodat zij de jonge vrouwen opwekken man en kinderen lief te hebben, bezadigd, kuis, huishoudelijk, goed en aan haar man onderdanig te zijn, opdat het woord van God niet gelasterd wordt.
Vermaan evenzo de jonge mannen bezadigd te zijn in alles, houd (hun) in uzelf een voorbeeld voor van goede werken, zuiverheid in de leer, waardigheid, een gezonde prediking waarop niets valt aan te merken, opdat de tegenstander tot zijn beschaming niets ongunstigs over ons heeft te zeggen''.
Reeds uit dit éne bijbelgedeelte blijkt dat we niet vanuit een modern mensbeeld wat teksten moeten selecteren om de kerk zo dicht mogelijk bij onze moderne belevingswereld te krijgen, maar dat de bijbel ons uitselecteert om werkelijk mannen en vrouwen te worden in een anders gerichte mensheid. Aan praten over de aanstelling van diakonessen hoeft men niet te beginnen vanuit de huidige discriminatie van de huisvrouw en moeder. Voordat we aan diakonessen in de kerk toe zijn, zullen we juist eerst jonge vrouwen nodig hebben die stuur kunnen geven aan hun huishouden en die zich geven aan de verzorging en opvoeding van de kinderen die God uit haar tot leven wilde doen komen.
De kerk heeft een bemoedigend woord voor de gediscrimineerden van onze moderne maatschappij, de jonge moeders, de huishoudelijken, en de oudere mannen en vrouwen. Wanneer we dit soort bijbelgedeelten zouden laten liggen, trekken we alsnog het beeld van de kerk scheef.
Beperkt blikveld
Een schoolvoorbeeld van een zeer beperkt blikveld is de manier waarop de steeds weer opkomende discussie over het stemrecht voor de vrouwelijke gemeenteleden wordt gevoerd.
In die discussie wordt simpelweg uitgegaan van de (sinds enige tijd) bestaande praktijk van verkiezing van predikanten, ouderlingen en diakenen door de belijdende manslidmaten. Elke kritische distantie van deze praktijk ontbreekt. Waarschijnlijk omdat zij door teveel woorden min of meer 'geheiligd' is (termen als 'goddelijke roeping', 'uitoefening van het ambt der gelovigen' e.d. zijn meer dan eens gebruikt als etiketten bij deze verkiezing).
Vervolgens wordt aangesloten bij het in onze westerse samenleving momenteel vrij gangbare model van de ,,one person - one vote'' idee. Ooit is in gereformeerde kring gepleit voor een huismans-kiesrecht in Nederland, maar zelfs de gedachte daaraan is al verdwenen. Vrij onkritisch zijn we gewend geraakt aan een samenleving die bij verkiezingen niet uitgaat van de natuurlijke opbouw van de maatschappij (huwelijk, gezin), maar van de enkele individu.
Tenslotte wordt geconstateerd dat de bijbel deelname van de vrouwen aan verkiezingen niet verbiedt. Dit is natuurlijk juist, omdat de bijbel zelfs helemaal niet spreekt over het soort verkiezingen dat wij momenteel kennen.
Daarna komt de actie, het ingezonden stuk enz. Met als stille hoop, dat de plaats van de vrouw in de kerk aanzienlijk zal verbeteren wanneer het aantal uitgebrachte stemmen wordt verdubbeld.
Mijn bezwaar geldt op dit moment niet het pleidooi voor verandering van de huidige praktijk, maar de veel te smalle basis waarop dat pleidooi staat. Juist op dit kleine punt van de verkiezingen zouden wij ons met elkaar kunnen oefenen in een wat creatiever aanpak van fricties die vroeger niet en nu wel worden gevoeld. Wie kortweg de verkiezingen openstelt voor vrouwelijke gemeenteleden, zal ook met betrekking tot de passieve verkiezing slechts één dilemma overhouden (wél of niet vrouwelijke 'ambtsdragers'). Hierboven probeerde ik echter te pleiten voor een meer genuanceerde en tijdige aanpak van de hier liggende vragen. Wij zouden dat op kleine schaal kunnen instuderen bij het onderwerp 'vrouwenkiesrecht'. En wel door dit onderwerp van een heel andere kant binnen te gaan. Niet vanuit de vraag: wat mogen vrouwen? Maar vanuit de vraag: wat is de beste manier om als kerkeraad de gemeente in te schakelen bij de aanwijzing van nieuwe oudsten en dienaren/dienaressen? Misschien blijkt dan wel dat een predikantenverkiezing een andere werkwijze vereist dan die van oudsten en dat de aanwijzing van dienaren/dienaressen nog weer andere wegen kan gaan.
Een klein voorbeeld van eigen stijl leveren diverse schoolverenigingen, waar ook niet gewerkt wordt met het principe van ,,één persoon, één stem''. Daar gelden gehuwden als één lid en wanneer de man afwezig is, stemt zijn vrouw wanneer die in de gelegenheid was ter vergadering te komen. Zo'n praktijk kan niet zonder meer gekopiëerd worden door de kerk. Wat wel opvalt, is dat binnen zo'n schoolvereniging wordt uitgegaan van de bijbelse structuur van het huwelijk en dat die structuur op vindingrijke manier wordt ingebouwd binnen een regeling voor stemrecht bij verkiezingen. Waarom zou een dergelijke vindingrijkheid niet tot soortgelijke creatieve oplossingen kunnen leiden in de organisatie van het gemeentelijk leven?
We zijn nu eenmaal in de gemeente geen mensen (m/v) met (stem)rechten, maar mannen en vrouwen met leeftijden en omstandigheden. Het is levensecht, daarop in te spelen bij de opbouw van de gemeente.
Kiezen voor de kerk
Een onderwerp als ,,man en vrouw in de kerk'' kan al gauw heel afstandelijk worden. Uiteindelijk zijn wij zelf die mannen en vrouwen die hun plaats moeten gaan innemen. Die allemaal op hun tijd moeten weten te spreken en te zwijgen. Daarover tenslotte enkele opmerkingen.
- Van ons allen wordt een grote vastberadenheid gevraagd in de wil om ons te onderwerpen aan de Schrift en aan het gezag van onze Schepper, de heilige God. Dit is iets anders dan de bereidheid om zo nodig rekening te houden met een paar weerbarstige bijbelteksten. Het gaat dieper en verder. Het raakt onze houding tegenover de Almachtige, ons leven voor Gods aangezicht, midden in een cultuur waar Sodom en Gomorra de show stelen. Vechten voor vrouwen in de kerk leidt tot niets, het ontneemt uiteindelijk de kerk aan de kinderen van deze vrouwen. Knielen voor God met een goede voorbede voor alle mensen leidt tot veel, ten goede van oude mannen en vrouwen, jonge mannen en vrouwen, huwelijken en huishoudens.
- We zijn er niet met een paar tekstjes meer of minder. In de vrijheid van de nieuwtestamentische kinderen, onderweg van het paradijs met Adam en Manninne naar het Nieuw Jeruzalem van dezelfde Schepper, zullen we het patroon dat Hij in de schepping legde naar de aard van onze omstandigheden en naar de mogelijkheden van onze cultuur zelf zo goed mogelijk moeten invullen. Christelijke goede wil en vindingrijkheid gaan ver uit boven het minimaliserend respecteren van een enkel bijbelgebod. Met de bijbel in de hand zijn we er ook nog zelf bij als verantwoordelijke gemeente in deze tijd.
- Inzet is meer dan aanzien. Het is niet erg om een beetje aanzien te missen, het is wel erg om je niet in te zetten, eventueel in anonieme taken. De liefde moet de boventoon voeren. Zonder deze is elke discussie een schel klinkend metaal.
- Met elkaar moeten we proberen uit te groeien boven te enge dilemma's. En we moeten ons in ieder geval niet door de mentaliteit van het huidige cultuurpatroon laten inspireren of motiveren.
- Laten we gericht zijn op het bijbels historisch perspectief: het huwelijk is geen vreemd element of één van de mogelijke relatievormen in de schepping. Het huwelijk geeft juist de codecijfers aan voor de opbouw van de samenleving. Daarom moeten we niet wereldgelijkvormig worden tot aan de drempel van het huwelijk, maar eerder streven naar een eigen motivatie en keuzepatroon bij gezin, werk, studie enz. Het huwelijk betreft zeker geen uitzonderingssituatie, maar eerder een nogal beeldbepalend kernstuk van de man-vrouw relatie in het algemeen en ook in de gemeente. Wanneer we buiten het huwelijk het nivellerende model van de mens (m/v) overnemen en (noodgedwongen) binnen het huwelijk een ander model volgen, roepen we een ondraaglijke spanning op. Dit ontlaadt zich dan doordat mensen soms amper meer ja willen zeggen op het huwelijksformulier, terwijl we juist met elkaar vanuit dat formulier veel vaker nee zouden moeten zeggen tegen de manier waarop mannen en vrouwen, vaders en moeders, worden omgeschoold tot mensen (m/v).