Bezinning Man, Vrouw en Ambt
Studie naar bijbeluitleg, achtergronden en gevolgen van de synode-besluiten Meppel 2017 en Goes 2020
home start hier
werkgroepen
bronnen agenda over ons contact
Rufus Pos

Rufus Pos

vrijdag 23 maart 2018
Een pijnlijke waarheid - Brief Vijftien

(inleiding)

Lieve kinderen,

Moeilijke tekst

Na de zondeval is eerst Adam, daarna Eva en ten slotte de satan ter verantwoording geroepen. In omgekeerde volgorde spreekt de Here vervolgens de straf uit die Hij verbindt aan de zonde van ieder van hen. Kort gezegd: Genesis 3: 14-19 is de strafuitspraak over de misdaad van Gods schepselen. We focussen ons op de straf die God Eva oplegde. Het eerste deel daarvan is duidelijk genoeg: de moeite die zij ondervinden zal bij de zwangerschap en geboorte van haar kinderen. Het vervullen van de aarde zal dus niet zonder moeite gaan. Over het tweede deel van de straf (vs 16c) is veel te doen. God zegt namelijk ook tegen Eva: “Je zult je man begeren, en hij zal over je heersen.”

Ik zal een paar dingen over deze woorden zeggen. Allereerst: we moeten goed vasthouden dat God deze woorden tegen Eva spreekt en niet tegen Adam. Er staat hier dus zeker geen opdracht aan mannen om over hun vrouwen te heersen. Maar er wordt hier m.i. ook niet slechts een beschrijving gegeven van de feitelijke (toekomstige) situatie. Een soort hint aan de vrouw om met die nieuwe werkelijkheid rekening te houden. Het gaat hier, voor zover ik kan zien, ook niet om slechts een gevolg van de zonde, maar wel degelijk om een straf op de zonde. Alles wat de Here tegen Eva en Adam zegt heeft immers het karakter van een straf.

Geen willekeurige straffen

Ik neem aan dat de Here niet een willekeurige straf verzonnen heeft, maar dat de opgelegde straf te maken heeft met de overtreding die begaan is. Adam heeft geluisterd naar zijn vrouw en krijgt vanaf nu te maken met een weerspannige aarde die hem slechts met moeite in leven houdt, maar die uiteindelijk niet in staat is om hem voor het sterven te behoeden. Wat Eva betreft lezen we in vers 16c iets opmerkelijks. Het kan je niet ontgaan dat het daar gaat om de verhouding tussen haar en Adam. Je zou het zo kunnen zeggen: er gaat van de vrouw een bepaalde actie uit. Met deze actie heeft zij iets op het oog. Zij wil er iets mee bereiken. Maar de reactie van de man zal anders zijn dan zij verwacht en gehoopt had.

Welke actie gaat er van de vrouw uit? Zij zal haar man begeren. Er staat duidelijk niet dat zij haar man zal liefhebben en dat ze dan, heel ongelukkig, een totaal misplaatst antwoord van de man zal krijgen. De straf voor de vrouw zou in dat geval zijn dat haar goede initiatief door de zonde van de man wordt afgebroken. Maar er staat echt niet dat haar liefde voor straf met overheersing zal worden beantwoord. Er staat wel dat zij haar man zal begeren en dat hij daarop reageert met een optreden wat als ‘heersen’ wordt omschreven.

Verband tussen straf en zonde

Houd nog even vast dat er toch wel een verband zal zijn tussen de straf en het karakter van de overtreding. Ik ga niet allemaal herhalen wat ik in de eerste brieven over het karakter van de zonde van Eva (en Adam) geschreven heb. Om het maar even kort te zeggen: Eva heeft een zelfstandig/individualistisch traject gelopen en een beslissing genomen op een terrein waar minimaal overleg met Adam noodzakelijk was, maar waar zij ook Adam voorop had moeten laten gaan. Het ging dus om een zonde tegen de door God gestelde verhoudingen. Het komt mij dan buitengewoon onaannemelijk voor dat de (straf)woorden ‘je zult je man begeren’ ineens een tekening zouden zijn van een lieve en onschuldige Eva wier hart ten volle uitgaat naar haar man. Het woord wat in bijna alle Bijbelvertalingen wordt vertaald met ‘begeren’ komt nog twee keer elders voor in de Bijbel. Eén keer in positieve zin (Hooglied) en één keer in negatieve zin (Genesis 4: 7b). Een door de Here voorzegd ‘heersen’ door de man als negatieve reactie op een positief ‘begeren’ van zijn vrouw lijkt mij volkomen onlogisch. Kun je je voorstellen dat God de liefde en aanhankelijkheid van de vrouw voor haar man gaat bestraffen met overheersing door haar man? Veel logischer lijkt mij om van de negatieve betekenis van ‘begeren’ uit te gaan. Dan sluit het ook aan bij het karakter van de overtreding van Eva: haar streven om de positie van haar man in te nemen (zoals inderdaad gebeurd is in Eva’s eerste zonde). Dit streven (begeren) zal niet het door haar gewenste resultaat hebben. Juist het omgekeerde: de man zal op dit ‘begeren’ van zijn legitieme plek door de vrouw reageren met een ‘over haar te heersen’.

Al vind ik de uitleg die ik hierboven geef absoluut niet leuk, ze maakt m.i. wel zin als je er van uitgaat dat zonde en straf verband met elkaar houden.

Een pijnlijke waarheid

Waarom vind ik deze uitleg eigenlijk niet leuk? Omdat ze laat zien dat God door zijn straffen niet een einde maakt aan de zonde, maar dat Hij de zonde juist als straf kan gebruiken. Dat is ook wat we zien in Romeinen 1, waar Paulus noteert dat God straft door mensen over te geven aan hun eigen verlangens. God kan je daaraan uitleveren en overleveren (Rom 1: 26,28). Als je dit goed tot je door laat dringen, krijg je daar kippenvel van. En je kunt maar tot één dubbele conclusies komen:

  1. Het is een wonder als we vrouwen mogen ontmoeten die niet “begeren” en als we mannen mogen ontmoeten die niet “heersen”.
  2. Dit wonder hebben niet wij bereikt door ons 21ste eeuwse fatsoen, maar ze is voor 100% het werk van de Heilige Geest.
Gebed en gehoorzaamheid

Als je nu eens van hieruit kijkt naar de opdracht die de Here ons via de mond van Paulus geeft om als man en vrouw iets van het mysterie te laten zien van de liefde van Christus voor zijn bruid (Efeze 5), dan zul je toch niet anders kunnen en ook niet anders willen dan als man en vrouw bidden om verlost te worden van ‘begeren zowel als heersen’. En zo’n gebed is niet anders dan de vraag om moed en kracht om te snijden in eigen vlees. Dat betekent concreet: mannen moeten niet krampachtig hun eigen positie proberen veilig te stellen en vrouwen moeten niet onrecht bestrijden door te streven naar wat ze in hun mannen nu juist veroordelen: heersen. Beiden, mannen en vrouwen, behoren te dienen, elkaar en God, maar dan wel op de plek die God hen geeft. En wil je weten welke plek en positie dat dan is, dan moet je maar weer beginnen te lezen in het begin van de Bijbel en van daaruit ook aanvaarden wat de Here in het NT tegen ons laat zeggen door zijn dienstknechten (m/m) die bestemd zijn (Lukas 22: 28) om op tronen te zitten en ook ons te oordelen naar de regel van Gods Woord.

Met bovenstaande is volgens mij de cirkel rond.

Liefs, pa

« Allemaal volmaakt en toch verschillend - Brief Veertien - Nader Bekeken m/v artikelen »

Bronnen

Werkgroepen



Overige Pagina's