(NB: Hoewel er wel een enkele opmerking van anderen is verwerkt, komt dit stuk en de verwoording ervan (net als andere artikelen op de site) voor rekening van de schrijver ervan. Het is vanwege tijdsdruk niet gescreend en gepolijst door de werkgroep bezinning Man, vrouw en ambt.)
Over het commissierapport “Elkaar van harte dienen” (juli 2020)
Inleiding
Zo’n 2000 jaar was de algemene opinie dat vrouwen geen gezaghebbende ambtsdrager kunnen zijn in Christus’ kerk.1 Dat kan een insluipsel zijn (vanuit de Joodse cultuur en niet gecorrigeerd door wat Jezus en de apostelen hebben geleerd) al vanaf het allereerste begin van de nieuw testamentische kerk, waar nooit verder over nagedacht is en altijd maar zonder aarzeling voor zoete koek geslikt is. Dat zou betekenen dat er nooit echt over nagedacht is. Dat is echter niet het geval. Het was weliswaar doorgaans geen brandpunt van de discussies (die gingen over de naturen van Christus, over de verlossing enz.) maar er was wel degelijk sprake van 2000 jaar nadenken hierover. En steeds weer kwam men (tot voor ca 100 jaar) tot de conclusie: nee, geen ambten voor onze zusters. Zeer gewaardeerd, maar niet in die functie.
Je kunt wetenschappelijk gezien nooit uitsluiten dat men dat altijd verkeerd gezien heeft. En degenen die stellen dat het anders zit, verdedigen dat vanuit de stelling dat er in die exegesen – en in wat in het Nieuwe Testament staat! – nogal veel culturele invloeden zijn. In het NT zelf, en in het denken over wat we met de inhoud van de Schrift op dit punt aan moeten. Nogal eens zouden dan de culturele waarden van de eigen tijd ingelezen zijn in de Schrift. Methodisch zit hier intussen al meteen een voetangel: als het 2000 jaar lang zo is dat de exegese bepaald is door de heersende cultuur, hoe voorkom je dan dat de huidige nieuwe exegese gekleurd gaat worden door de huidige heersende cultuur? Dan moet je wel heel zorgvuldig te werk gaan. Geen drogredenen gebruiken, niet uit het verband trekken, niet speculeren, geen zaken ergens inlezen die er niet staan, enz. enz..
Vandaar dat er in de nu volgende analyse (naast wat andere opmerkingen) vooral gekeken wordt of het type redenering in dit rapport houdbaar is. Als je (al dan niet indirect) 2000 jaar theologie verwijt vooringenomen te zijn geweest, dan vereist dat zeer zorgvuldige analyse en redeneringen om te voorkomen dat er opnieuw sprake is van vooringenomenheid, maar dan met tegengestelde uitkomst. Oftewel: het betoog moet (waar het om een zo belangrijk punt gaat) dwingend zijn.
Allereerst moet ik wel zeggen dat het een veel beter en solider rapport is geworden dan welk ander eerder rapport van deputaten of commissies dan ook. Dat wil zeggen: de commissie heeft er duidelijk veel werk in gestoken om serieus te proberen allerlei “rare constructies” te vermijden. Helaas moet wel gezegd worden dat de verwerking van goed onderbouwde literatuur erg mager is (en héél eenzijdig), en – zoals zal blijken – ook nogal eens aanvechtbaar.
Karl Raimond Popper heeft betoogd – op goede gronden – dat het geen zin heeft om je te richten op zwakke plekken. Details die niet deugen. Dat maakt op den duur de “tegenstander” alleen maar sterker: die weet dan precies waar hij aan moet schaven. Nee, als je het ergens niet mee eens kunt zijn, moet je je vertoog richten op de sterkst mogelijke verwoording van het te bestrijden standpunt. Als je je dan laat overtuigen heb je de werkelijke gronden gewogen. Als je er dan toch uiteindelijk niet mee eens kunt zijn, dan heb je je wel geconfronteerd met de beste argumentatie en hoef je niet bang te zijn dat je door anderen verrast wordt. Van alles wat ik tot nu toe gelezen heb is komt dit rapport op z’n minst het dichtst in de buurt van zo’n optimale verdediging voor het openstellen van de ambten voor zusters.
Maar dan moet de beoordeling wel gaan over de fundamentele argumentatiewijzen. Al hoeven details niet uit de weg gegaan te worden. Die zijn vaak illustratief voor denkwijzen.
Het Woord vooraf heeft een zin, die mij als een graat in de keel blijft steken.
Het gaat om de zinsnede: “Wat hier niet helpt is als we de waarheid van de Bijbel trachten te zekeren vanuit een sterk rationalistische benadering. We hopen dat bij het lezen van dit rapport geproefd wordt dat daarin de volle waarheid van de Bijbel is meegekomen”. Dit roept een aantal vragen op.
Allereerst: welke benadering is dan wèl de juiste? Daar komt geen enkele aanwijzing voor. Of betekent een rationalistische benadering dat er wezenlijke zaken niet aan de orde kunnen komen? En welke zaken zouden dat dan moeten zijn? En als we moeten nagaan of deze zaken wel alzo zijn, dan houdt dat een analyse in. Is dat dan ook rationalistisch? Moeten we niet God dienen met ook geheel ons verstand?2
Argumentatief gezien is dit een je bij voorbaat onttrekken aan negatieve conclusies die op een zakelijke analyse gebaseerd zijn. Hier wordt meteen een hypotheek genomen: als je het er niet mee eens bent heb je rationalistisch gelezen. En dat is fout. Eigenlijk is hiermee nadere discussie overbodig geworden.
Een tweede aspect: de claim dat hierin de volle waarheid van de Bijbel is meegenomen is nogal pretentieus. Dat durfde zelfs Calvijn nimmer te claimen. Ook hiermee wordt een zinvolle discussie er bepaald niet gemakkelijker op: een andere mening moet dan immers inhouden dat niet de hele inhoud van de Schrift is meegenomen.
Kortom: twee giftige zinnen. Ze wekken niet de indruk dat de commissie open stond voor een serieuze afweging van exegeses.
Een tweede rare zaak is: er wordt niet ingegaan op de argumentatie van de bezwaarde kerken. Er wordt wel een samenvatting gegeven van wat de “klassieke” uitwerking is. Maar dat is wat anders dan de bezwaren van de revisie vragende kerken wegen en eventueel weerleggen. Het is een commissie die revisieverzoeken moet beoordelen. Die beoordeling blijft in dit rapport geheel achterwege. Hiermee wordt het recht van de kerken en dus het kerkrecht geweld aangedaan. De correcte gang van zaken zou zijn geweest: aantonen dat de bezwaren van de kerken onvoldoende zijn om het besluit van Meppel terug te draaien, en waar de kerken aangaven dat de argumentatie te mager is, daar een aanvulling op geven.
(Intussen heeft de commissie wel een tweede rapport3 geschreven waarin geclaimd wordt dat er op de bezwaren ingegaan wordt. Dat is het rapport met voorgestelde synodebesluiten etc.. daarin wordt inderdaad heel summier de bezwaren behandeld (en afgewezen), maar voor de onderbouwing van de afwijzingen wordt steeds naar dit rappoort verwezen. Maar dat neemt mijn bezwaar uiteindelijk niet weg: er blijkt bewust gekozen te zijn om eerst een eigen visie te ontwikkelen, en daarna meer gedetailleerd in te gaan op de bezwaren. Maar dat is een vreemde gang van zaken: de kerken hebben bezwaren ingebracht tegen Meppel. Die hoor je dan eerst te wegen. De uitkomsten van die beoordeling hoort dan het uitgangspunt voor verdere werkzaamheden te zijn. Het kan dan best zijn dat je dan tot de conclusie moet komen dat er een nieuw overkoepelend verhaal nodig is (dat zou dan dit rapport geweest zijn). Maar nu is het in feite zo dat “tijdens de wedstrijd de regels worden veranderd”. Het heeft dan ook tot gevolg gehad dat de bezwaren niet meer werkelijk serieus genomen kunnen worden, omdat de beoordeling al bij voorbaat vast ligt.
Ik blijf er dus bij dat deze gang van zaken kerkrechtelijk op z’n minst aanvechtbaar is. Die maakt het intussen des te meer noodzakelijk om de inhoud van dit rapport grondig na te gaan of de gebruikte argumenten en exegesen houdbaar zijn. Als dit rapport het beslissende kader van de beoordelingen van de bezwaren is, moet het daar voldoende gedegen voor zijn.)
Over hoofdstuk 1
Na een weergave van de “klassieke” uitleg volgt een weerlegging. Snijdt die hout?
Allereerst: als dit rapport de basis moet zijn voor de onderbouwing van de afwijzingen, dan mag je toch als eis stellen dat de weergave van de “klassieke” opvatting zodanig is dat de ingebrachte bezwaren tegen de openstelling van de ambten, de nieuwere opvattingen over de betekenis van de diverse Schriftgedeelten en de manier waarop er met de Schrift omgegaan wordt, in voldoende mate is verwerkt, zodat je dan met recht en reden kunt zeggen dat de in dit rapport opgebouwde visie voldoende onderbouwing geeft om daarna – afwijzende - conclusies te trekken. Daarvoor is die weergave bij lange na niet uitgebreid genoeg, en evenmin voldoende to-the-point. Te veel details die van belang zijn (in ieder geval naar de menig van de revisie verzoekende kerken) worden weggelaten. Het rapport straalt niet uit dat er een open mind is geweest om voors en tegens af te wegen.
Dit is dermate onzorgvuldig, dat daarmee op z’n minst de schijn gewekt wordt dat de uitkomst al bij voorbaat vaststond. Als de revisie verzoekende kerken zich niet werkelijk serieus genomen voelen, kan ik ze geen ongelijk geven.
Veel aandacht wordt gegeven aan het feit dat man en vrouw samen de opdracht krijgen. Dat is zeker zo. Maar dat werd ook nooit ontkend. De vraag is of dat in dit verband relevant is. Mij dunkt dat dit niet het geval is.
Exegetisch wordt de structuur van het boek niet in rekening gebracht. Juist in onze kerken moet toch de toledooth-structuur in rekening gebracht worden. Welnu: Gen. 1 valt daarbuiten. Daar wordt alleen het feit van de schepping vermeld, met het doel waarom er überhaupt een mensheid komt. En dan nog niet eens om de aarde te ontwikkelen, maar om de tuin de bewaken tegen kwaad4. Dat de opdracht naar beiden in gelijke mate uitgaat, zegt voor ons onderwerp helemaal niets: als een kapitein de opdracht krijgt om met zijn manschappen een bastion te verdedigen tegen een vijand, delen allen volledig zonder enige restrictie in die opdracht. Maar de leiding ligt wel bij de kapitein, en als er iets fout gaat wordt hij ook als eerste ter verantwoording geroepen. Zolang er niet méér vermeld wordt, kun je dus over die onderlinge verhoudingen niets zeggen. 5
Bovendien wordt hier een fundamentele denkfout gemaakt in het rapport: “absence of proof” is nog altijd geen “proof of absence”: als er geen sprake is van onderschikking, wil dat nog niet zeggen dat er geen onderschikking is. Dit soort uitglijders mogen in een rapport als dit niet voor komen. De commissie heeft op dit punt zijn intellectuele zaakjes niet op orde.
Daarom is Gen. 1 dan ook voor de onderhavige discussie voor geen van beide “partijen” bruikbaar.
(Het aanhalen van de geschriften van Almatine Leene doet aan het betoog geen goed. Het lijkt heel wat: een proefschrift neem je toch serieus? Maar: haar proefschrift 6durf ik slecht te noemen: methodisch onder de maat alsook inhoudelijk ketters: zij doet aan de Bijbelse leer over de drie-eenheid bepaald geen recht. Het is ook overigens exegetisch, en dogmatisch onder de maat.)7
Als er in Genesis al een nadere invulling komt, is die te vinden in Gen. 2 en 3. Genesis 2 lijkt dan op het eerste gezicht inderdaad niet veel doorslaggevende informatie op dit punt te geven. Hoewel: als iemand geholpen wordt, geeft dat aan dat hij/zij een taak heeft en die (kennelijk) niet alleen aankan. Of de helper boven hem/haar staat of niet, doet niet af aan het feit dat het wel zijn/haar opdracht is. Als een ouder een kind helpt met het maken van het huiswerk, wil dat nog niet zeggen dat ze op gelijke voet staan. En de ouder zeker geen tweederangspositie inneemt. Dat het woord helper bij velen wel dat gevoel oproept is reden om die mensen op dat gevoel aan te spreken, niet om daarmee de inhoud van de tekst te verdoezelen. Dat is intellectueel onder de maat. De uitleg in het rapport over het woord “ezer” zegt in dezen methodisch dan ook helemaal niets. Of een “ezer” hoger of lager in rang is dan degene die de taak heeft, is irrelevant en daarover spreken leidt alleen maar af van wat er staat. Intussen: als de een de ander helpt, neemt die de taak nog niet over. Uit het feit dat Manninne Adam tot help(st)er gegeven wordt, blijkt dat de eerstverantwoordelijke voor de taak wel degelijk Adam blijft. De taak wordt dus NIET aan beiden in gelijke mate opgelegd. Anders heeft het begrip “ezer” helemaal geen zin. Het rapport moffelt hiermee een fundamenteel gegeven weg. Dit is methodisch niet het niveau dat je mag verwachten.
Het wil mij voorkomen dat heel veel exegeten op dit punt meer door de hedendaagse nivellerende en emancipatie cultuur beïnvloed zijn dan door wat er werkelijk staat.
Dat verschil in niveau van opdracht strookt helemaal met Gen. 3. Als Manninne en Adam geheel gelijkwaardig zijn, is het onrecht van Godswege dat eerst Adam aangesproken wordt, omdat Eva eerst verleid werd. Toch wordt eerst Adam ter verantwoording geroepen. Dat strookt met een prioriteit in de opdracht aan Adam, en het help(st)er zijn van Manninne. En dat is dan ook precies waar Paulus op terugkomt.
Met andere woorden: de “behandeling” van Gen 1- 3 is ondermaats.
Op pag. 17 en 18 wordt gezegd: er is geen patroon waar Paulus op terugkomt. O nee? Hier wordt de ene tekst uitgespeeld tegen de andere. En dan ook nog op een manier die je in andere teksten niet in je hoofd haalt. De op blz. 18 gegeven uitleg zit van de ongerijmdheden in elkaar. Niet voor niets wordt er niet verwezen naar enige zinnige exegeet, maar naar Niemeijer8 en Zonen en dochters profeteren. 9
Één drogredenering springt er intussen wel uit:
“Als de scheppingsvolgorde ‘eerst-man-daarna-vrouw’ een boventijdelijke rangorde van man en vrouw zou betekenen, dan zou dat voor de apostel toch voldoende en doorslaggeven moeten zijn? Maar in plaats daarvan komt hij met een tweede argument…”. Dit is drogredenering: alsof een tweede argument het eerste zou ontkrachten! Alsof het wijzen op verantwoordelijkheid (Adam-Eva) èn het wijzen op de feitelijke gang van zaken (Eva-Adam) over en weer de argumentatiekracht zou ondermijnen. Als de redeneerwijze in het rapport valide zou zijn, betekent dat methodisch dat je nooit ofte nimmer twee argumenten ergens voor kunt hebben. Het is intussen zo dat de beide argumenten elkaar versterken: of je nu de lijn van de volgorde van de feiten volgt (dan begin je bij Eva/Manninne), of de lijn van verantwoordelijkheden (dan begin je bij Adam), in beide gevallen is de conclusie hetzelfde.
Ik begrijp werkelijk niet hoe een zinnig mens dit kan bedenken.
Er speelt hier m.i. op de achtergrond nog een methodologisch probleem mee. Er wordt heel sterk geredeneerd vanuit de “uitkomsten” van eerdere – m.i. dus al te onzorgvuldige – exegese van Gen. 1 – 3. Die gaat er nu voor zorgen dat er gezocht wordt naar mogelijkheden om wat Paulus schrijft zo om te buigen dat het weer in overeenstemming komt met wat de vermeende exegese van Gen. 1 – 3 is. Alleen maar: het is altijd de goede regel geweest dat het Nieuwe Testament leidend is om te bepalen hoe het Oude gelezen dient te worden.
Om dit met een voorbeeld te verduidelijken:
Als je strikt naar de tekst van de Psalmen kijkt, is er zegge en schrijve slechts één enkele Psalm messiaans: Ps. 110. Alle andere (ook 2, 22, 69, 118 enz.) kunnen uitgelegd worden binnen de context van de dichter. En zeker wanneer je in rekening brengt dat een dichter in beeldspraak overdrijft. Waarom leggen we Ps. 22 toch uit als zijnde messiaans? Omdat Christus zelf die Psalm zo gebruikt. En Ps. 69 omdat Petrus in Hand. 1 dat doet. De “uitlegrichting” is dus: van het Nieuwe Testament naar het Oude. En niet andersom. Methodisch doet het rapport dat wel: wat er al of niet in het OT ingelezen wordt gaat hier bepalen wat de bandbreedte van de acceptabele exegese is van wat Paulus in het NT schrijft. Dat dunkt me fundamenteel on-Bijbels en derhalve ongereformeerd.
Of: als je er echt van overtuigd bent dat het zó moet – en je dus af moet wijken van 2000 jaar hermeneutiek - dan moet je daar expliciet rekenschap van geven: waarom hebben alle theologen er al die 2000 jaar toch volkomen naast gezeten? Dat kan, maar dan mag je een dwingend vertoog verwachten over 1. Wat er 2000 jaar fout is gegaan en waarom, en 2. Waarom de nieuw methode vereist is om aan Gods Woord recht te doen. Geen spoor van zo’n verantwoording.
Dit komt ook weer terug op blz. 29. Uit het feit dat in Genesis de man niet het hoofd van de vrouw genoemd wordt, wordt afgeleid dat je aan de benaming van de man als hoofd van de vrouw ook in Ef. 5 geen conclusies mag verbinden. Een intellectuele drogreden. Ook hier weer gaat de hermeneutiek de verkeerde kant op.
Op blz. 10 (noot 3) en blz. 14 (noot 20) beroept het rapport zich op Wentsels dogmatiek. Dat lijkt sterk. Alleen maar: in Wentsels dogmatiek fungeert als het op de duiding van Gen 1 – 3 aankomt de passage Gen 2:18-25 in het geheel niet. Hij baseert zijn conclusie derhalve op een “incomplete set data”. Een beroep op zo’n dogmatiek is alleen geldig als je wel even nagaat of de conclusie voldoende onderbouwd zijn. Met alle respect voor Wentsels belezenheid: hier gaat hij toch wetenschappelijk in de fout.
Intussen is het opmerkelijk, dat bij Ef. 5 niet naar Wentsel verwezen wordt: Als Wentsel het over het huwelijk heeft haalt hij Gen. 2 wel aan, en komt dan t.a.v. Ef. 5 in het huwelijk wel degelijk op een soort rangorde uit (deel 4c, blz. 124). Het is dus maar de vraag of Wentsel – als hij alles in zijn beschouwing meegenomen had – in 3a tot dezelfde conclusie gekomen zou zijn. (Wentsel maakt dezelfde fout als het rapport: Hij legt te veel in Gen 1:27). 10
De passage over het onderscheid (blz. 10-11) is niet relevant. Alsof er ook maar iemand is die dit niet onderkent. En daar gaan de bezwaren ook helemaal niet over. Het is ofwel overbodig ofwel bestrijden van een karikatuur. (Zoals heel veel passages in dit rapport; concentreren op het wezenlijke levert maar hooguit 20 pagina’s op, de rest leidt alleen maar af, en werkt dan – hopelijk onbedoeld – vertroebelend.)
Dat op blzz. 12-14 veel onterechte conclusies die er vroeger uit werden getrokken weerlegd worden, is prima. Maar dat alles neemt het verschil in verantwoordelijkheid niet weg. En zijn dus uiteindelijk niet ter zake.
Hetzelfde geldt voor de passages op blz. 13-17. Het lukt mij maar niet om de relevantie daarvan in te zien.
Intussen is er methodisch wel iets aan de hand op die blzz.. Als we rekening moeten houden met het feit dat de gebeurtenissen veel later opgeschreven zijn dan ze zijn geschied, rijst wel de vraag: hoe moet dat dan? Maakt dat wat uit? En waarom wordt wat niet in het beeld van de commissie past aan de cultuur toegeschreven, en wat er wel in past als richtinggevend? Geldt daar de culturele invloed dan ineens niet? En wat zijn dan de criteria om daarin te onderscheiden? Methodisch broddelwerk: ofwel je erkent dat er culturele invloeden zijn die maken dat je niet zonder meer af kunt gaan op wat er staat (maar dat geldt dan voor vrijwel de gehele Bijbel), ofwel je gaat er toch van uit dat God heel goed wist wat Hij deed toen Hij dit zo en niet anders op liet schrijven. Of je geeft heldere – en ook buiten Gen 1-3 houdbare – criteria aan op grond waarvan je dat onderscheid kunt maken, waarbij je dan tevens aan moet geven welke invloed er precies is en wat er aan onderliggende feiten/geboden/etc. houdbaar is. Dat je, als je van een bepaald idee van de cultuur van die tijd uitgaat, en ook aanneemt dat die - op zijn minst grotendeels – bepalend is voor de tekst, dan is het inderdaad verrassend dat je andere accenten vindt. Maar dat zegt meer over de lezer dan over de betekenis van de tekst. Daarom is op dit punt een groot deel van de passages over cultuur etc. eenvoudig niet relevant, en leiden alleen maar af van een goede analyse van de tekst.11 Schriftcritici bekreunen zich doorgaans niet om dit soort overwegingen. Bijbelgetrouwe ambtsdragers in onze kerken zouden dit wel moeten doen.
Uit dit hoofdstuk nog Gal. 3:28.
Tekenend is dat ze maar een enkele exegeet aanhalen op blz. 20. Een teken aan de wand. Want de uitbreiding waar ze naar toe willen (sociale gevolgen) is nu juist GEEN scopus van Gal. 3. Geen mij bekende exegeet die in die richting denkt. Het gaat daar over het delen in het heil. Daarin is geen onderscheid. De passage op blz. 21 is incorrect. Ze halen Jager aan in zijn collegediktaat over Galaten. Die lijkt (als enige!) op hun hand te zijn. Maar schijn bedriegt: Jager wordt ten onrechte voor hun karretje gespannen: Jager betrekt ook vers 28 nadrukkelijk op de doop. Bij Christus en bij de Doop in Christus is geen onderscheid (blz 82). En op blz 83 zegt hij met zoveel woorden: “Met deze tekst is niet beslist of een vrouw ook ambtsdrager mag zijn in de gemeente”. Waarvan akte. Het beroep op Prof. Jager is ten onrechte. En dan blijven er – voor zo ver ik kan overzien - nul exegeten over die in dezelfde richting denken als de commissie.
En hiermee zijn alle argumenten voor de conclusie op blz 21 vervallen.
Over hoofdstuk 2
Het begint al met een valse tegenstelling: of het over heersen of dienen gaat. Als alleen mannen ouderling mogen worden is dat vanwege heersen?
Ik vind dit een zeer kwalijk hoofdstuk. Alsof het uitsluiten van zusters in de ambten door de eeuwen heen altijd een kwestie van overheersen door de man is geweest. En dat dit ten onrechte ingelezen is in de Schrift. Dat is inderdaad wel wat Verkerk c.s. beweren. Maar met onvoldoende onderbouwing. Het zal in onze kerken moeten gaan om: wat zegt de Schrift.
Niet heersen maar dienen is ofwel het intrappen van open deuren ofwel een slag onder de gordel. Of nee: karaktermoord. Alsof al diegenen die vroeger na consciëntieus schriftonderzoek tot de conclusie kwamen dat zusters geen oudsten mochten zijn die conclusie niet trokken op grond van wat ze lazen, maar op grond van hun beheersingsdrift. Wie de geschriften van Calvijn leest weet beter. Als iemand – juist ook richting Rome – de nadruk legde op het dienende karakter van het ouderlingenambt dan was hij het wel.12
In hoofdstuk 2 worden gaven en diensten tegen elkaar uitgespeeld. Of beter: wordt er van uit gegaan dat gaven moeten leiden tot ambten. Maar dat gebeurt dan heel inconsequent: als een gave tot een ambt moet kunnen leiden, dan moeten we zeer veel meer ambten hebben. Zo direct als dat in dit hoofdstuk gebeurt mag je gaven en ambten niet koppelen. Brümmer zou dat in zijn “Wijsgerige begripsanalyse” een categoriefout noemen.
Hier wreekt zich intussen wel dat de commissie weigert een nadere doordenking van de ambtsstructuur te geven. Niet voor niets drongen de SRV kerken er op aan dat wel te doen. Het is op zich natuurlijk juist te stellen dat onze huidige ambtsstructuur uit de Reformatietijd stamt en daarom niet in graniet gehouwen is. En dat daar nog wel wat meer over te zeggen is dan we nu vormgeven. Daar wees ook Van Bruggen al op. Maar als je van oordeel bent dat gaven te maken hebben met ambten, dan moet je over die ambtsstructuur na gaan denken. En anders moet je het hoofdstuk over de gaven schrappen, Dan is het alleen maar ballast die uiteindelijk niet ter zake doet. Intussen gaat er wel een sterke suggestie van uit. 13
Over de uitleg van Ef. 5 kan ik kort zijn: op deze manier wordt niet alleen in Ef. 5, maar overal elke vorm van gezag onderuitgehaald. Er wordt te veel geredeneerd vanuit de cultuur van die tijd. En de wederkerigheid wordt uitgespeeld tegen de duidelijke aanwijzing over hoofd-zijn. Als die wederkerigheid zo bepalend is als het rapport voorgeeft, dan heeft het hoofd zijn geen enkele inhoud meer.
Zo is ook begrijpelijk dat Gal. 3: 28 ondanks dat het in Gal. 3 toch echt alleen over het delen in het heil gaat, de gelijkheid ten aanzien van het delen in het heil geëxtrapoleerd wordt naar andere terreinen. “De nieuwe werkelijkheid heeft voor de gemeente als uitwerking dat iedere rangorde weggevallen is” (blz 30) Tja, maar als het in Gal. 3 nu eens helemaal niet over rangorde in de gemeente gaat?? Dat kun je alleen maar volhouden als het tevoren (onder het oude verbond) tussen joden en heidenen sprake was van een rangorde; een rangorde die nu vervallen zou zijn. Dat is niet vol te houden. Maar waarom noemt Paulus dit tegenstellingen dan? Omdat bij de Joden (Paulus schrijft deze brief om te voorkomen dat de gemeente terugvalt in het denken van het Jodendom) heidenen bij voorbaat uitgesloten waren van het heil, en vrouwen eveneens (de meeste teksten stammen weliswaar uit wat later tijd, maar er is alle reden om aan te nemen dat de houding toen niet veel anders was), en ook de slaven kregen niet de plek die ze volgens o.a. Gen. 17 wel hoorden te hebben. Geen terugval in het Jodendom, dat was immers de reden van deze brief: wie mogen er kind van God zijn? (En daarom is Gal. 3:16 m.i. de sleuteltekst in heel deze brief.)
Hier wordt duidelijk naar een conclusie toegewerkt.
Selectief omgaan met bronnen: in noot 45 wordt verwezen naar een uitleg van W. Steenbergen in Versteeg (red.): “De Geest schrijft wegen in de tijd”. Alleen maar: Steenbergen laat de positie van de vrouw expliciet buiten beschouwing (zie blz. 51). De auteurs van het rapport extrapoleren deze opmerkingen derhalve ten onrechte naar de positie van de vrouw ten aanzien van de ambten.
Over hoofdstuk5: Hermeneutiek en Schriftgezag
Ze beginnen met een samenvatting:
“Hermeneutiek speelt een rol in de bezinning op man/vrouw en ambt. Belangrijk is dat je op een verantwoorde manier met de Bijbel omgaat. Bij grote veranderingen wordt terecht de vraag naar erkenning van het gezag van de Schrift gesteld. Die vraag wordt in dit hoofdstuk beantwoord.
Bezinning op nieuwe vragen kan alleen vanuit het getuigenis van de Schrift zelf plaatsvinden en langs die weg doorzichtig en legitiem worden. Die nieuwe bezinning kan worden omschreven als vrijheid van exegese.”
Let wel: alleen vanuit het getuigenis van de Schrift. De inhoud van dit hoofdstuk is helemaal Oke.
Maar… houden ze zich daar zelf aan?
Beslissend is m.i. hoe ze 1 Tim. 2 “behandelen” (hoofdstuk 6). Wat ze doen is:
- Er wordt een aanname gedaan over wat de situatie is Efeze is: nl.: een aantal vrijgevochten vrouwen willen de mannen en de gemeente overheersen. Intussen is niet eens bewezen dat dit in de gemeente een rol speelde. Paulus refereert er in het geheel niet naar. Dat doet hij in 1 Kor. bijv. wel als hij ingaat op wat er in de gemeente speelt. In 1 Tim. 2 in het geheel niet.
- Vervolgens wordt deze onbewezen aanname gebruikt om wat Paulus schrijft te duiden. De uitleg is volkomen helder: zusters mogen niet gezaghebbend onderwijzen. Maar: dat geldt dus alleen in Efeze en in die situatie van dreigende overheersing door zusters.
- (niet met zoveel woorden gezegd maar): er wordt van uitgegaan dat dit alleen in Efeze speelde. Of in elk geval dat Paulus dit alleen voor Efeze voorschreef in die specifieke situatie.
- en dus voor ons niet van belang is.
Een zuiver staaltje nieuwe hermeneutiek. Deze handelwijze voldoet niet aan wat ze zelf in de samenvatting van hoofdstuk 5 stellen: Het is niet de Schrift zelf die aanleiding geeft tot een andere opvatting van 1 Tim. 2. Temeer niet daar Paulus juist argumenten gebruikt die niet aan de cultuur van enige tijd geboden is: Paulus haalt zijn argumenten juist uit de Schrift. Precies de handelwijze die volgens de commissie de juiste is!!
De commissie zegt het een, maar doet het tegenovergestelde.
Als we nu absoluut zeker zouden weten dat deze problemen in Efeze dominant waren…. Maar zelfs de auteur(s) van dit rapport moeten toegeven dat het niet zeker is dat dit het geval is. Een speculatie gaat zo heersen over de Schrift. Horribile dictu.
Hoe voorzichtig je moet zijn met de situatie in de gemeente beperkend te laten zijn voor wat wij er nu mee moeten is te zien aan 1 Korintiërs: daar heeft Paulus het voortdurend over zaken die specifiek in de gemeente van Korinthe speelden. Bijvoorbeeld over het Avondmaal. Of over het recht zoeken bij ongelovigen. Of over zaken rond het huwelijk. Betekent dat nu dat we Paulus’ uitspraken in deze brief voor ons niet van toepassing kunnen verklaren? Dat wil niemand. Maar methodisch zou dat precies hetzelfde zijn als wat er nu t.a.v. 1 Tim. 2 gebeurt. Of nee: het is toch anders: van de situatie van Korinthe hebben we zekerheid, van die in Efeze niet eens.
Kan zo’n vermoedelijk probleem nooit invloed hebben op de exegese? Jawel. Als een tekst niet begrijpelijk is zonder verdere achtergrondinformatie dan moeten we zoeken naar een mogelijke achtergrond. Maar dat is hier niet het geval: Ook zonder dat we ook maar iets weten over Efeze is de tekst glashelder. Dan hoor je als gereformeerd exegeet eigenlijk niet eens op zoek te gaan naar verdere info.14 Op zijn best is dat overbodige moeite, op zijn slechtst gaat dat een rookgordijn leggen.
De manier van redeneren in dit rapport mag in gereformeerde kerken niet voor komen. Het is op den duur fataal voor het gezag van de Schrift. Het pleit niet voor het denkvermogen van de opstellers van dit rapport dat ze deze conflicterende benaderingen rustig achter elkaar zetten.
Dit is een niet opmerken van inconsistenties in het betoog dat nogal eens voorkomt bij mensen die ideologisch verblind zijn.
Ze beroepen zich op vrijheid van exegese. Die is er zeker. Maar daarmee is nog niet gezegd dat elke willekeurige exegese de juiste is (of op z’n minst houdbaar), en evenmin of een bepaalde exegese houdbaar is in het licht van de totale Bijbel.
Over blinde vlek gesproken:
Het is m.i. ook tekenend dat bij de zaken waar de kerk afstand van moet houden (hoofdstuk 3) niet het hedendaagse individualisme en nivellering genoemd wordt. Een hoofdstuk overigens dat in een rapport dat Schriftgegevens moet wegen helemaal niet thuishoort. Interessant, dat wel, maar niet hier.
Ook hoofdstuk 4 hoort in dit rapport niet thuis. Of iets kerkscheidend is of niet hoort geen rol te spelen bij de vraag of iets volgens de Schrift toelaatbaar, gewenst of verboden is. Als iets verboden is, is het verboden, kerkscheidend of niet. Pas als er (na gedegen Schriftonderzoek) een zeker non liquet uit komt, kun je na gaan denken over hoe je daar dan vervolgens mee omgaat. En pas dan komt een hoofdstuk als dit eventueel in aan de horizon. In een appendix, een naschrift, of een terugblik, of zoiets. Maar niet in het rapport zelf.
Samenvattend:
- Er zijn zeker twee volstrekt verkeerde hermeneutische afslagen genomen
- Er zijn nogal al eens drogredenen gebruikt.
- Er zitten te veel fundamentele denkfouten in.
- Diverse auteurs laat men buikspreken.
- En de beschikbare literatuur wordt volstrekt eenzijdig gebruikt en vrijwel volledig genegeerd.
- (Als je dit allemaal nodig hebt om onder de “klassieke” exegese uit te komen, heeft die klassieke opvatting wel heel sterke papieren!)
- Maar vooral: de manier waarop er met de Schrift omgegaan wordt ondermijnt het gezag daarvan. Ongetwijfeld bedoel(t)(en) de opsteller(s) dit niet. Maar ze doen het wel. Vrijheid van exegese is iets anders.
Frans Pansier
Zuidwolde, 27 augustus 2020
(NB: Hoewel er wel een enkele opmerking van anderen is verwerkt, komt dit stuk en de verwoording ervan (net als andere artikelen op de site) voor rekening van de schrijver ervan. Het is vanwege tijdsdruk niet gescreend en gepolijst door de werkgroep bezinning Man, vrouw en ambt.)
Voetnoten
1 Er wordt wel eens gesuggereerd dat in de eerste eeuw er nog wel vrouwelijke ambtsdragers waren. Maar tot nu toe nooit overtuigend aangetoond.
2 De Joden uit Berea worden geprezen omdat ze nagingen of Paulus’ prediking wel conform de Schrift was (Hand. 17:11). Hoeven we dat tegenwoordig niet meer??
4 zie: F. Pansier: Cultuurmandaat: vastigheid of zeepbel? in: Radix 15e jrg. nr. 3 (juli 1989), pp. 121-134
5 Intussen maken heel wat exegeten die fout inderdaad wel.
6 Triniteit, antropologie en ecclesiologie, 2012. Niet voor niets is zij gepromoveerd op de in Zuid-Afrika als vrijzinnig bekend staande universiteit van Stellenbosch.
7 Weliswaar wordt niet het proefschrift zelf aangehaald. Ik heb het boek waarnaar verwezen wordt niet, maar wel haar proefschrift. Ik neem niet aan dat de populaire versie van haar proefschrift methodisch beter in elkaar zit dan het proefschrift zelf.
8 Over het boekje van Niemeijer zie: Kunnen we Niemeijer volgen?
9 Toen ik indertijd dat boek las moest ik denken aan de uitspraak: een dwaas kan meer onzin schrijven op één bladzijde dan een wijze in een foliant kan weerleggen. Dan zit Niemeijers boekje nog een stuk beter in elkaar.
10 Interessant is de verwijzing naar de commentaar van Gispen. Die verbindt nl. de opdracht uiteindelijk niet naar het geschapen zijn naar Gods Beeld. Dat beeld Gods is nl.: “God wil mensen maken overeenkomstig het beeld dat Hijzelf zou tonen en ook toont als Hij verschijnt, Zich laat zien” (op 1:26, blz. 75). Hij valt Kruyswijk’s dissertatie (Dr.A. Kruyswijk: “Geen gesneden beeld…”, diss. VU 1962, uitg. Wever, Franeker) af. Terecht. Die maakt m.i. trouwens nog een fout: hij projecteert de eigenschappen van pesel (gesneden beeld, expressis verbis bedoeld om te vertegenwoordigen) op tselem (wat hier gebruikt wordt). De waarneming dat veel oosterse vorsten overal beelden neerzetten om hun heerschappij a.h.w. te “vertegenwoordigen” lijkt mij vooral op pesel te slaan, niet op tselem. Het is voor mij dan ook nog maar zeer de vraag of die handelwijze van oosterse vorsten voor Gen 1:26-28 wel zo relevant is. Het beroep op Gispen is in ieder geval onterecht.
11 Het komt wel vaker voor dat aan de feitelijke betrouwbaarheid van wat er in de Bijbel staat (met name dan het OT) afbreuk wordt gedaan vanuit het feit dat het pas veel later opgeschreven is. Dat is wetenschappelijk eveneens onder de maat. In zijn boek “What did the Biblical writers know & when did they know it?” (Eerdmans, Grand Rapids/Cambridge, 2001) maakt William G. Dever van dit soort redeneringen gehakt. De directe aanleiding voor het schrijven van zijn boek is weliswaar een andere, maar zijn argumentatie is ook voor dit onderwerp geheel geldig. Ik kan dit boek iedereen aanraden.
12 Niet voor niets geeft Prof. Dr. C. Trimp in zijn boek Ministerium (De Vuurbaak, Groningen, 1982) het hoofdstuk waarin hij het denken van de reformatoren beschrijft de titel: Het ambt als dienst.
13 Anni Hentschel (in Diakonia im Neuen Testament, Mohr Siebeck, Tübingen, 2007 (handelseditie van haar proefschrift uit 2005)) geeft goede redenen om in 1 Tim. 3 niet aan onze diakenen te denken maar aan (een soort) evangelisten. Het is dan heel verklaarbaar dat in 3:11 vrouwen genoemd worden: die moeten zich zo gedragen dat aan de boodschap van de evangelisten geen afbreuk gedaan wordt. Gewoon een van de vereisten voor de evangelisten en dus geen activiteit in de gemeente, laat staan een ambt of zoiets. Een parallel is te vinden in Joh. 20: Het ongeloof van Thomas moet omgebogen worden, anders is het getuigenis (daar heeft juist Johannes het nogal eens over!) van de apostelen discutabel. Zo mag het gedrag van de echtgenote van een evangelist aan de geloofwaardigheid van het woord van de evangelist (waar ook levenspraktijk mee verbonden is) geen afbreuk doen.
Intussen: de inhoud van het begrip diakonos is vooral: overbrenger van een boodschap. Dat past heel goed in Rom. 16:2, en leidt dan juist NIET tot een ambt of zo in Kenchreae, dat dan door Phebe bekleed zou zijn. Integendeel: ze brengt de brief naar Rome en is in staat om eventueel toelichting te geven. Namens Paulus. Zeker, maar niet op eigen gezag en al helemaal niet omdat ze in Kenchreae een ambt vervult.
14 Het is m.i. dan ook zeer te betreuren dat Van Houwelingen in zijn commentaar hierin toch wel meegaat.