In dit artikel wil ik aantonen dat in de synodebesluiten over man, vrouw en ambt op een nieuwe manier met de Bijbel wordt omgegaan, die niet past bij wat wij belijden over het karakter van Gods Woord. Ik zal dat hieronder verder uitleggen. Om dat goed te kunnen doen, maak ik een onderscheid tussen het behandelen van de Bijbel als norm en de Bijbel als bron van ons geloof en leven. Eerst zal ik uitleggen wat ik daarmee bedoel.1
De Bijbel als norm
Wij noemen de Bijbel het Woord van God, omdat de Bijbel zelf zegt dat zij van God komt. De Bijbel is geschreven door mensen, maar God nam deze mensen in dienst om zijn eigen Woord te spreken en op Schrift te laten stellen. Daarom is de Bijbel het Woord van God zelf. Dat goddelijke karakter van de Bijbel verplicht ons ertoe dat we alles wat daarin staat gelovig aanvaarden (vgl. art. 5 NGB). Wij mogen niet met de Bijbel doen wat wij willen, maar wij moeten álles voor betrouwbaar houden wat God ons in de Bijbel openbaart (HC, zondag 7). Want het zijn maar geen woorden van mensen, maar woorden van God. Zoals Paulus het zegt: ‘U moet uit ons voorbeeld deze regel leren: houdt u aan wat geschreven staat.” (I Kor. 4,6). Hier valt natuurlijk veel meer over te zeggen.2 Maar het gaat me nu om het uitgangspunt: wij staan onder Gods Woord. En wij zijn geroepen alles wat God daarin zegt te gehoorzamen en na te spreken, en alles te verwerpen wat niet “met deze onfeilbare regel overeenstemt” (NGB, art. 7). Dat betekent de Bijbel aanvaarden als de beslissende norm van ons geloof en leven.
De Bijbel als (inspiratie)bron
Maar het is ook mogelijk om de Bijbel alleen te hanteren als bron. Natuurlijk, de Bijbel is ook een bron. Het is de bron “die Gods wil volkomen bevat en voldoende leert al wat de mens moet weten om behouden te worden (NGB, art. 7).” Al onze kennis over God en zijn wil over ons leven putten wij uit de Bijbel. Zo gezegd is de Bijbel zelfs allereerst de bron voor ons geloof, en daarna ook de norm waar al ons eigen denken aan ondergeschikt is. Maar met de Bijbel hanteren als bron, bedoel ik hier iets anders. Ik bedoel het woord bron hier meer in de zin van inspiratiebron. Door een inspiratiebron laat je je inspireren, maar die hoef je niet te gehoorzamen. Zo kan het ook gaan met de Bijbel. Dan bepaal jij waar de Bijbel invloed mag uitoefenen en waar niet. Het is een bron, waar jij elementen, teksten, gedachten uithaalt, waar jij vervolgens iets mee doet. Jij bouwt daaruit de inhoud van je eigen geloof op. Dan is geloven niet zozeer meer de Schrift naspreken en gehoorzamen, maar die gebruiken als inspiratiebron. Jij bent dan degene geworden die bepaalt in hoeverre je de Bijbel gehoorzaamt. Dit is een heel gevaarlijke manier van omgaan met de Bijbel. Want het kan heel lang lijken alsof je nog orthodox christelijk bezig bent. Je beroept je immers op de Bijbel. Maar ondertussen zijn wij Gods spreken aan het aanpassen aan ons eigen denken.
De omgang met de Bijbel in de synodebesluiten
Nu wil ik iets zeggen over de omgang met de Bijbel in de synodebesluiten over m/v en ambt. Ik denk dat in deze synodebesluiten de Bijbel gehanteerd wordt als bron, en niet langer als norm. Overigens moeten we goed beseffen dat dat gevaar er bij ons altijd is. Het is niet de bedoeling om nu onze synode aan te wijzen als de grote boosdoener, die het gezag van de Bijbel ondermijnt. Dit gevaar is voortdurend aanwezig in de kerk, omdat die neiging in ons eigen hart zit. Maar het verschil is nu wel: door dit synodebesluit krijgt die verkeerde omgang met de Bijbel een legitieme plaats in onze kerken. En dát is zo gevaarlijk. Je maakt dan namelijk reformatie van de kerk onmogelijk, omdat je in feite goedkeurt, dat wij mensen bepalen op welke manier Gods Woord ons nog mag aanspreken.
Dan nu de omgang met de Bijbel in de synodebesluiten. Hoe zie je nu dat in deze synodebesluiten op een nieuwe manier met de Bijbel wordt omgegaan?
De omgang met de zwijgteksten
Dan wil ik eerst wijzen op de wijze waarop met de zogenaamde ‘zwijgteksten’ wordt omgegaan (1 Tim. 2,11-15; 1 Kor. 14,34-36).3 Deze teksten zijn in de geschiedenis van de kerk altijd opgevat als blijvende voorschriften van God over de roeping van man en vrouw in de gemeente en de eredienst. Onze eigen kerken hebben in de besluiten over het actieve vrouwenkiesrecht deze uitleg bevestigd (Ommen 1993). Nu kán het natuurlijk zo zijn dat we dat verkeerd hebben gezien en na nieuwe bestudering van deze teksten moeten concluderen dat we de praktijk moeten aanpassen. Als je uitgaat van de Bijbel als norm, weet je je dan echter eerst verplicht om aan te tonen dat je door een andere uitleg van deze teksten Gods Woord beter gehoorzaamt. Maar wat gebeurt er in de synodebesluiten? Daarin wordt gezegd: de uitleg van deze teksten is omstreden, en dáárom kunnen ze geen grond vormen om de ambten gesloten te houden voor vrouwen. Het enkele feit dat mensen deze teksten verschillend uitleggen wordt gebruikt als argument om te stellen dat de tekst zelf niet meer duidelijk is. Maar dat klopt niet.
Stel nu eens dat ik die redenering zou toepassen op het bijbelse getuigenis over de opstanding van Christus. Veel bijbelgeleerden leggen de teksten uit het NT over de opstanding heel anders uit dan de kerk altijd gedaan heeft. De kerk heeft beleden: als de apostelen zeggen dat Christus uit de doden is opgestaan, dan bedoelen ze te zeggen dat Christus werkelijk lichamelijk door God tot leven is gewekt. Dat zégt de tekst. Maar bijbelgeleerden die de Bijbel niet aannemen als het Woord van God leggen deze teksten anders uit. Ze zeggen: nee, die teksten gaan over de ervaring van de apostelen. Een mens kan natuurlijk niet opstaan uit de dood. Maar in de teksten over de opstanding drukten Jezus’ leerlingen uit hoe belangrijk Jezus voor hen was. Daarmee is de betekenis van die teksten over de opstanding dus omstreden. Ze worden verschillend uitgelegd. Maar betekent dat dat daarmee de Bijbel zelf niet meer duidelijk is over de opstanding van Christus?4
Dat is een onterechte conclusie. Want het feit dat mensen de teksten verschillend uitleggen, verandert niets aan de objectieve betekenis van de tekst. De vraag die je dan moet stellen is: welke uitleg doet recht aan de tekst van Gods Woord en welke niet? Dat is de plicht van kerken die Gods Woord aanvaarden als de beslissende norm voor geloof en leven. Toegepast op de zwijgteksten: als de kerk in deze teksten altijd een blijvend gebod van God gehoord heeft, en mensen gaan deze teksten anders uitleggen, dan hebben wij de plicht om terug te gaan naar deze teksten, en te vragen: welke uitleg doet recht aan Gods Woord, en welke laat zich leiden door ideeën van buiten de Bijbel? De synodebesluiten geven er echter blijk van dat we als kerken deze verantwoordelijkheid tegenover God en zijn Woord niet hebben genomen. Het enkele feit dat deze teksten verschillend worden uitgelegd is voor de synode een reden geweest om de inhoud ervan dan maar buiten beschouwing te laten.
Het verwonderlijke is nu dat men vervolgens wél de conclusie trekt dat de ambten voor vrouwen kunnen worden opengesteld. Maar hoe kun je deze conclusie trekken als je de ware inhoud van de zwijgteksten eigenlijk helemaal niet kent? Dan moet je concluderen dat je niets kunt besluiten. Maar dat heeft de synode niet gedaan. Het enkele feit dat mensen deze teksten verschillend uitleggen wordt een reden om deze teksten inhoudelijk niet meer tot ons te laten spreken. Je zou haast zeggen: een voorwendsel. Want op deze manier heb je ondertussen wel ruimte gecreëerd om op dit punt je eigen weg te gaan.
Door deze manier van redeneren ontlopen we onze verplichting tegenover God en zijn Woord. En door het ontlopen van die verplichting zet je op eigen gezag delen van Gods Woord buiten spel. Ze doen niet meer mee. Dat is een benadering die hoort bij het hanteren van de Bijbel als bron, in plaats van als norm. Jij beslist op een bepaald punt om de Bijbel zelf niet normatief te laten zijn, maar buiten spel te zetten. Ik bedoel hiermee overigens niet te zeggen dat de synode deze benadering met opzet gekozen heeft.
De gronden onder besluit 3
In besluit 3 zie je ook hoe de Bijbel wél functioneert als (inspiratie)bron, maar niet als norm. In dit besluit wordt de grond gelegd voor andere besluiten. Er wordt een redenering opgesteld om te onderbouwen dat het leer- en regeerambt opengesteld kan worden voor zusters. Maar komt deze redenering uit de Bijbel op? Spreekt die de Bijbel na, of wordt hier met gebruikmaking van bijbelteksten een eigen idee onderbouwd? Volgens mij is dit laatste het geval.
In de gronden onder besluit 3 worden bijbelteksten gebruikt om te illustreren dat God in de loop van de geschiedenis de ongelijkheid tussen man en vrouw overwint. Eerst wordt gesteld dat in het OT mannen in de regel de ambten van profeet, priester en koning vervulden, en het ambt van oudste. Dat is een feitelijke constatering. Maar dan begint het opbouwen van een eigen redenering. Eerst worden voorbeelden genoemd van vrouwen die God inschakelde in de heilsgeschiedenis (o.a. Debora, Mirjam, Ruth, Rachab), en van mannen die schromelijk tekort schoten in de taak die God hen gaf (o.a. Abraham, Juda, Eli). Vervolgens worden die gegevens gebruikt om de conclusie te trekken dat God eigenlijk al in het OT het tekort van exclusief mannelijke ambtsdragers aan de kaak stelde. Maar deze conclusie volgt niet uit deze bijbelteksten. De gegevens worden gebruikt om te fungeren in een buitenbijbels kader, dat van de strijd om de emancipatie van de vrouw ten opzichte van de man.
Daarna wordt een tweede stap gezet in de redenering. In het NT wordt in Christus heel het volk gezalfd met de Geest van de profetie. Alle gelovigen krijgen de taak om het Woord van God te brengen aan elkaar. Maar vervolgens wordt een volgende stap gezet die niet volgt uit deze constatering. De besluiten zeggen dat dit ‘ambt van alle gelovigen’ (mijn terminologie, BvE) aantoont dat er nu in het Nieuwe Verbond een gelijkheid is, die er onder het Oude Verbond nog niet was. In het OT vervulden mannen de regeerambten, maar omdat in het NT iedereen de Geest ontvangt, is die ongelijkheid opgeheven.
Maar dit is weer een eigen constructie. Waar concludeert het Nieuwe Testament dat iedereen ambtsdrager kan worden in de gemeente om het enkele feit dat hij of zij de heilige Geest ontvangen heeft? Er wordt dan ook geen Schriftbewijs gegeven waar gesproken wordt over de ‘gelijkheid die het Nieuwe Verbond kenmerkt’. Ook wordt niet ingegaan op teksten die juist concrete voorwaarden stellen voor het kunnen vervullen van ambtelijke functies. Iemand kan tot geloof in Christus gekomen zijn en de Geest ontvangen hebben, maar toch geen oudste kunnen worden, omdat hij een pasbekeerde is (1 Tim. 3,6). Hier komen ook de teksten niet aan de orde die zeggen dat de oudsten man moeten zijn. Kortom, hier wordt duidelijk dat de synode een eigen redenering opzet, die niet uit de Schrift opkomt. Bijbelteksten die passen bij de eigen redeneerlijn worden aangehaald, Bijbelteksten die daarmee (lijken) te strijden worden genegeerd.
Maar de besluiten concluderen wel: ‘dit is openbaring van God in het Oude en het Nieuwe Testament’. Dat is opvallend. De synode durft geen stellige uitspraken te doen over de betekenis van de zwijgteksten, maar wel stellig te beweren dat God in de Bijbel openbaart dat hij toewerkt naar de gelijkheid van man en vrouw. Waar komt deze stelligheid ineens vandaan? Hier zie je wat er kan gebeuren als de Bijbel gaat fungeren als bron. Het eigen standpunt wordt beslissend voor de manier waarop en de mate waarin je bepaalde teksten uit de Bijbel laat ‘meespreken’. De zwijgteksten blijven buiten beschouwing om het enkele feit dat ze verschillend worden uitgelegd, maar andere teksten worden aangehaald met de suggestie dat ze een redenering onderbouwen, die ze helemaal niet kunnen dragen. De Bijbel wordt zo het werkmateriaal voor het bouwen van een eigen theologische constructie.5
Slot
Als je ervan uit gaat dat wij de Schrift moeten gehoorzamen, zou je zeggen: de synode concludeert nu dat de vrouw in het ambt moet. Want dat is immers de openbaring van God in het Oude en het Nieuwe Testament. Maar die conclusie wordt in de besluiten niet getrokken. In besluit 7 wordt de mogelijkheid opengelaten dat je niet handelt in lijn van de genoemde besluiten. En in de begeleidende brief bij de synodebesluiten wordt gezegd dat er nu ‘naast de visie dat (bepaalde) ambten aan alleen mannen zijn voorbehouden’ ook een andere visie mogelijk is. Maar als de gelijkheid van man en vrouw in de Bijbel is geopenbaard, dan zou je toch zeggen dat de vrouw in het ambt moet? We moeten toch gehoorzaam zijn aan de Schrift? Hoe kan de synode dan zeggen dat je ook anders kunt handelen?
Ik kan niet anders concluderen dan dat dit precies past in het behandelen van de Bijbel als inspiratiebron. Als je immers gelooft dat de Bijbel de norm is van ons geloof, dan kun je niet tegelijk volhouden dat de Bijbel ons leert dat vrouwen in het ambt mogen, én dat vrouwen dat niet mogen. God, de auteur van de Bijbel, spreekt zichzelf immers niet tegen. Maar als je de Bijbel hanteert als bron, dan kun je dat wél zeggen. Dan heb jij namelijk de vrijheid om bepaalde elementen in de bijbel te selecteren en zo uit te komen bij het ene standpunt. Een ander heeft de vrijheid om anders te selecteren en bij een ander standpunt uit te komen. Maar in beide gevallen gaat het om ónze theologische constructies, met gebruikmaking van de Bijbel. Dan spreken wij Gods Woord niet meer na (norm), maar laten Gods Woord zeggen wat wij willen (bron).
Deze weg mogen wij als kerken niet opgaan. De manier waarop in de besluiten is omgegaan met de Bijbel is niet in overeenstemming met onze belijdenis over het goddelijk gezag van de heilige Schrift, en onze roeping heel Gods spreken daarin recht te doen. Het zou goed zijn hierover het gesprek verder te voeren. Want als we het hier niet over eens zijn, dan zijn we het niet meer eens over wat het concreet betekent het gezag van Gods Woord te aanvaarden.
Noten
1 Voor dit onderscheid, zie Pieter Boonstra, “Nieuwe hermeneutiek en vrijzinnigheid”, Nader Bekeken 25, februari 2018, p. 43.
2 Hier kom je aan de bijbelse hermeneutiek: de regels voor de uitleg van de Bijbel. Deze regels concretiseren ook wat het betekent om de Bijbel recht te doen.
3 Deze benaming van deze teksten is trouwens niet adequaat (de synode noemt ze trouwens ook niet zo). De benaming klinkt negatief, en bovendien is er de suggestie dat dit de enige teksten zijn die iets zeggen over de man-vrouw-verhouding in de gemeente. Ze gaan snel functioneren los van het geheel van het Bijbelse onderwijs over de verhouding van man en vrouw.
4 Voor dit voorbeeld, zie Pieter Boonstra, “Nieuwe hermeneutiek en vrijzinnigheid”, Nader Bekeken 25, februari 2018, p. 42.
5 Zie over het ‘meten met twee maten’ op dit punt: Dolf te Velde, “Bijbelse gronden?”, Nader Bekeken 25, januari 2018, p. 10.